Art. 88quater, § 1 Sv. bepaalt: «De onderzoeksrechter, of in zijn opdracht een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur, kan aan eenieder van wie hij vermoedt dat hij een bijzondere kennis heeft van het informaticasysteem dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking of de uitbreiding ervan bedoeld in art. 39bis, § 3 of van diensten om gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een informaticasysteem, te beveiligen of te versleutelen, bevelen inlichtingen te verstrekken over de werking ervan en over de wijze om er toegang toe te verkrijgen, of in een verstaanbare vorm toegang te verkrijgen tot de gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen. De onderzoeksrechter vermeldt de omstandigheden eigen aan de zaak die de maatregel wettigen in een met redenen omkleed bevelschrift dat hij meedeelt aan de procureur des Konings of aan de arbeidsauditeur.»
Art. 88quater, § 3 Sv. bestraft de niet-naleving van het bepaalde in § 1: «Hij die de in §§ 1 en 2 gevorderde medewerking niet verleent of de zoeking in het informaticasysteem of de uitbreiding ervan hindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen.
«Wanneer de medewerking bedoeld in het eerste lid de uitvoering van een misdaad of een wanbedrijf kan verhinderen, of de gevolgen ervan kan beperken, en deze medewerking niet verleend wordt, zijn de straffen een gevangenisstraf van één tot vijf jaar en een geldboete van vijfhonderd tot vijftigduizend euro.
Maar deze bepalingen kunnen niet resulteren in vervolging wanneer een opgelegde plicht tot medewerking een schending uitmaakt van het non-incriminatiebeginsel.
Het non-incriminatiebeginsel, vervat in art. 6.1 EVRM, houdt onder meer in dat een verdachte niet verplicht is te antwoorden op de vragen die hem gesteld worden en dat een verdachte hiervoor ook niet op een ongeoorloofde wijze onder druk mag worden gezet.
Het non-incriminatiebeginsel en het zwijgrecht van een beklaagde werden in de interne wetgeving expliciet opgenomen in art. 47bis Sv.
Het recht op bijstand van een advocaat en het zwijgrecht in al zijn aspecten en de daarbij afgeleide rechten, waaronder de cautieplicht, gelden slechts vanaf de aanvangsfase van de strafvervolging, maar niet voor louter administratieve onderzoeken waarbij de verhoorde persoon niet verdacht wordt van een misdrijf of niet onder de dreiging van een strafvervolging leeft, maar die er louter op gericht zijn materiële vaststellingen te doen met het oog op de naleving van de desbetreffende reglementering (Cass. 29 november 2011 AR P.11.0113.N, Arr.Cass. 2011, 2494, conclusie advocaat-generaal P. Duinslaeger)