Reclamecampagnes die betrekking hebben op de verkoop van goederen aan consumenten tegen voordelige voorwaarden of prijzen, maken duidelijk deel uit van de commerciële strategie van een ondernemer en houden rechtstreeks verband met de verkoopbevordering en de verkoop van deze goederen. Zij vormen dan ook handelspraktijken” als bedoeld in de richtlijn eerlijke handelspraktijken en vallen onder Europese regelgeving.
Enkel nationale wettelijke regelingen betreffende oneerlijke handelspraktijken die „alleen” de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaren, van de werkingssfeer van deze richtlijn uitgesloten.
De aankondiging van een uitverkoop” is, een „handelspraktijk” als bedoeld in de richtlijn daardoor en daarmee is stilzwijgend gesteld dat deze bepaling de consumenten en niet uitsluitend de concurrenten en andere marktdeelnemers beoogt te beschermen.
Een wettelijke bepaling die stelt dat de aankondiging van een uitverkoop slechts toegestaan is wanneer zij vooraf door het bestuur is goedgekeurd, met vermelding van gegevens die het verzoek om goedkeuring moet bevatten met toevoeging dat iedere niet-nakoming van de wet kan leiden tot een vordering tot staking en in geval van fout, tot een vordering tot schadevergoeding verbiedt aldus een niet-goedgekeurde handelspraktijk op straffe van sancties en moeten aldus gelezen als zijnde maatregelen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken in het belang van de consumenten die derhalve binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen.
De richtlijn laat de lidstaten een beoordelingsmarge bij de keuze van de nationale maatregelen ter bestrijding van de oneerlijke handelspraktijken overeenkomstig de artikelen 11 en 13 van deze richtlijn, op voorwaarde dat deze maatregelen met name passend en doeltreffend zijn en de aldus vastgestelde sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.
Aangezien een voorafgaande of preventieve toetsing door de lidstaat in bepaalde omstandigheden geschikter en meer aangewezen kan blijken te zijn dan een toetsing achteraf waarbij de staking wordt bevolen van een handelspraktijk die reeds is uitgevoerd of op het punt staat te worden uitgevoerd, kunnen deze nationale maatregelen met name bestaan in de vaststelling van een regeling waarbij bepaalde praktijken die, wegens hun aard, met het oog op de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken aan een dergelijke toetsing dienen te worden onderworpen, op straffe van sancties vooraf moeten worden goedgekeurd.
De bij die nationale maatregelen ingestelde regeling ter omzetting van de richtlijn kan er evenwel niet toe leiden dat een handelspraktijk wordt verboden op de enkele grond dat deze praktijk niet vooraf door het bevoegde bestuur is goedgekeurd, zonder dat het oneerlijke karakter ervan is beoordeeld.
De richtlijn staat in de weg aan een nationale wettelijke regeling die de toetsing van een niet in bijlage I bij de richtlijn opgenomen handelspraktijk aan de criteria van de artikelen 5 tot en met 9 van deze richtlijn uitsluit.
Voorts is een nationale wettelijke regeling op grond waarvan het oneerlijke karakter van die handelspraktijk pas wordt beoordeeld nadat hij is verboden wegens niet-nakoming van de verplichting tot het verkrijgen van een voorafgaande goedkeuring, niet verenigbaar met de bij de richtlijn ingestelde regeling, omdat deze praktijk hierdoor, gelet op de aard ervan en met name op het feit dat de tijdsfactor hierbij een essentiële rol speelt, geen enkele economische zin meer heeft voor de handelaar.
Een nationale regeling als bedoeld in het vorige punt leidt evenwel tot het opleggen van een algemeen verbod op handelspraktijken die in het kader van een bijzondere regeling zijn verricht, terwijl het eventuele oneerlijke karakter van deze handelspraktijken zelfs niet overeenkomstig de in punt 35 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak is getoetst aan de criteria van de artikelen 5 tot en met 9 van de richtlijn.
Uit al het voorgaande volgt dat de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat een nationale rechterlijke instantie de staking beveelt van een handelspraktijk die niet onder bijlage I bij de richtlijn valt, op de enkele grond dat die handelspraktijk niet vooraf door het bevoegde bestuur is goedgekeurd, zonder evenwel zelf aan de hand van de criteria van de artikelen 5 tot en met 9 van de richtlijn te beoordelen of de betrokken praktijk oneerlijk is.
voor de bepalingen inzake opruiming in het WER klik hier