Art. 2277bis BW luidt als volgt: “De rechtsvordering van verzorgingsverstrekkers met betrekking tot de door hen geleverde geneeskundige verstrekkingen, diensten en goederen, daar inbegrepen de vordering wegens bijkomende kosten, verjaart ten overstaan van de patiënt door verloop van een termijn van twee jaar te rekenen vanaf het einde van de maand waarin deze zijn verstrekt Dezelfde bepaling is van toepassing voor geneeskundige verstrekkingen, diensten, goederen en bijkomende kosten welke door de verplegings- en verzorgingsinstelling of door derden werden geleverd of gefactureerd”.
Teneinde na te gaan of art. 2277bis BW van toepassing is, moet eerst worden nagegaan wat de precieze taken zijn van een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk (hierna een “EDPBW”).
Deze taken worden beschreven in art. 5-7 van het KB van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk (hierna: “IDPBW”). Op grond van art. 8, eerste lid KB IDPBW kunnen de opdrachten en taken bedoeld in art. 5-7 immers uitgeoefend worden door de interne of externe dienst.
Art. 5 KB IDPBW bepaalt dat de interne dienst (en dus ook de externe dienst) de opdracht heeft om de werkgever bij te staan in de uitwerking en uitvoering van het “beleid bepaald door het dynamisch risicobeheersingssysteem”. In het kader hiervan dient de interne dienst o.m. in te staan voor de risicoanalyse, bij te dragen tot en mee te werken aan het onderzoek van de fysieke en mentale belasting op het werk, advies te verlenen over de organisatie van de arbeidsplaats en over de hygiëne op de arbeidsplaats, enz.
Art. 6 KB IDPBW bepaalt dat het gezondheidstoezicht op de werknemers voorbehouden is aan de preventieadviseurs die behoren tot het departement belast met het gezondheidstoezicht. Op grond van art. 22, § 1, 2o van het KB van 27 maart 1998 betreffende de EDPBW’s moeten de preventieadviseurs die met het gezondheidstoezicht belast zijn, houder zijn van een diploma arbeidsgeneeskunde.
Op grond van art. 7 KB IDPBW zijn de preventieadviseurs er o.m. toe gehouden om systematische onderzoeken te verrichten op de arbeidsplaats.
Voorts bepaalt art. 19, § 1 KB EDPBW dat de externe dienst bestaat uit twee afdelingen, namelijk een afdeling belast met risicobeheersing die multidisciplinair is samengesteld en een afdeling belast met medisch toezicht. De afdeling belast met risicobeheersing bestaat uit preventieadviseurs die deskundig zijn op het gebied van de arbeidsveiligheid, de arbeidsgeneeskunde, de ergonomie, de bedrijfshygiëne en de psychosociale aspecten van de arbeid (art. 21). De afdeling belast met medisch toezicht bestaat uit preventieadviseurs-arbeidsgeneesheren (art. 25).
Afdeling 4 van het KB van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers (hierna: “KB Gezondheidstoezicht”) omschrijft de preventieve handelingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. Deze omvatten de preventieve medische onderzoeken, het samenstellen van een geneeskundig dossier en de inentingen en tuberculinetests. Art. 20, § 2 KB Gezondheidstoezicht bepaalt dat de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de werknemer bij wie hij een aantasting van de gezondheid vaststelt verzoekt zijn behandelende arts te raadplegen.
Art. 13ter KB EDPBW bepaalt dat de werkgever aan de EDPBW een forfaitaire bijdrage verschuldigd is voor de opdrachten en taken die bepaald worden in art. 5-7 KB IDPBW. Individuele medische onderzoeken horen daar niet bij.
De rechtsleer is van oordeel dat het begrip “verzorgingsverstrekker” moet worden ingevuld in de zin van de gecoördineerde ZIV-Wet van 14 juli 1994 (I. Claeys en M. Rosiers, “Enkele min of meer specifieke verjaringstermijnen: grenzeloos arbitrair?” in CBR (ed.), De verjaring – Vierde Antwerps Juristencongres, Antwerpen, Intersentia, 2007, (141), p. 162, nr. 32).
Overeenkomstig art. 2, n) van deze wet wordt onder “zorgverleners” verstaan: “de beoefenaars van de geneeskunst, de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen, de paramedische medewerkers, de verplegingsrichtingen, de inrichtingen voor revalidatie en herscholing en de andere diensten en instellingen”.
Onder de “andere diensten en instellingen” vallen onder meer de bijzondere diensten zoals gedefinieerd in art. 2, f) van dezelfde wet, waarvan de tekst tot de wetswijziging van 19 maart 2013 als volgt luidde: ““Bijzondere diensten”: de Diensten voor geneeskundige verzorging, voor uitkeringen, voor geneeskundige evaluatie en controle en voor administratieve controle”.
De “Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle” wordt omschreven in art. 139 van de ZIV-Wet.
Uit de in hun onderlinge samenhang gelezen art. 2, f), 2, n) en 139 van de ZIV-Wet volgt dat een EDPBW niet als een verzorgingsverstrekker kan worden beschouwd door de prestaties waarvoor hij een forfaitaire jaarlijkse vergoeding aanrekent. Een geneesheer, kinesitherapeut, verpleegkundige, enz. verstrekt immers zorg aan een individuele patiënt.
De taken van een EDPBW zijn daarentegen eerder gericht op de organisatie van de werkomstandigheden in het algemeen. Dit blijkt o.m. uit de nadruk op de risicoanalyse waarvoor een EDPBW moet instaan. De rechtbank houdt daarbij tevens rekening met het feit dat de afdeling van een EDPBW belast met risicobeheersing multidisciplinair is samengesteld en dus bestaat uit preventieadviseurs die ook deskundig zijn in andere domeinen dan de bedrijfsgeneeskunde.