Het art. 440, tweede lid, Ger. W. stelt dat de advocaat verschijnt als gevolmachtigde van de partij zonder dat hij van enige volmacht moet doen blijken, behalve indien de wet een bijzondere lastgeving vereist.
Deze bepaling houdt een wettelijk weerlegbaar vermoeden in dat de advocaat die voor een rechtscollege verschijnt als de procesvertegenwoordiger van zijn cliënt, ook de daadwerkelijke lasthebber is van zijn cliënt, zonder dat de advocaat zijn mandaat dient te bewijzen, zelfs niet als de tegenpartij hierom verzoekt. Dit bewijs wordt geleverd door het optreden zelf van de advocaat of door zijn verklaring dat hij de lasthebber is van zijn cliënt.
In dat geval wordt de advocaat met andere woorden op zijn woord geloofd.
De bepaling van art. 440, tweede lid, Ger. W. geldt zowel voor de rechtscolleges van de rechterlijke orde als voor de administratieve rechtscolleges en de tuchtrechtscolleges. Wat de tuchtrechtscolleges betreft dient evenwel opgemerkt dat deze bepaling slechts geldt voor zover de rechtspleging van het tuchtcollege niet geregeld wordt door wetsbepalingen die onverenigbaar zijn met die van het Gerechtelijk Wetboek
Bij herhaling stelde het Hof van Cassatie dat een advocaat die voor een rechtscollege van de rechterlijke orde een proceshandeling verricht en verklaart op te treden namens een behoorlijk geïdentificeerde publiekrechtelijke rechtspersoon, wettelijk vermoed wordt daartoe een regelmatige lastgeving te hebben ontvangen van een bevoegd orgaan van die rechtspersoon.
De Raad van State op haar beurt stelde dat het optreden van een advocaat voor dat rechtscollege geen vermoeden schept dat door de publiekrechtelijke rechtspersoon voor wie de advocaat optreedt een rechtsgeldige beslissing werd genomen tot zijn aanstelling en het voeren van de procedure.
Het mandaat ad litem (vermoeden van rechtsgeldige volmacht) van een advocaat is beperkt tot proceshandelingen. In de gevallen waarbij een advocaat, los van enige procedure voor een rechtscollege (bv. in het kader van het sluiten van een dading), optreedt als lasthebber van zijn cliënt, wordt aangenomen dat dit mandaat wordt beheerst door de regels van het gemene recht inzake lastgeving. In dat geval moet duidelijk het bewijs worden voorgelegd van het mandaat van de advocaat en van de omvang van dergelijk mandaat.
Voor het afsluiten van een akkoord buiten een gerechtelijke procedure om moet een uitdrukkelijke en bijzondere volmacht kunnen worden voorgelegd. (cfr. Cass. 18 november 1988, Arr. Cass., 1988-89, 341; Pas. 1989, I, 313) Het mandaat ad litem van een advocaat omvat immers niet (automatisch) de bevoegdheid om namens een cliënt een dading aan te gaan. In geval van betwisting moet het bewijs van dit bijzonder mandaat geleverd worden.
Indien het bijzonder mandaat van de advocaat tot het aangaan van een dading wordt betwist, draagt de advocaat de bewijslast van zijn mandaat.