Het ouderlijk gezag is de beslissingsbevoegdheid van de ouders over hun kinderen inzake hun
- de huisvestiging,
- gezondheid,
- opvoeding,
- opleiding,
- ontspanning
- de godsdienstige en levensbeschouwelijke keuze van de minderjarige.
Het ouderlijk gezag omvat verder het beheer van de goederen van de kinderen en de bevoegdheid de kinderen juridisch te vertegenwoordigen
De gezamenlijke uitoefening van het gezag of het gezagsco-ouderschap is de regel
het verblijfsco-ouderschap is een optie die door de rechter dient onderzocht indien een partij dit vraagt.
Uittreksel uit het Burgerlijk Wetboek
HOOFDSTUK I. [
1 - Ouderlijk gezag.]
1 ----------
(
1)
2017-03-19/08, art. 3, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 371.
Inwerkingtreding : 03-06-1995> Een kind en zijn ouders zijn op elke leeftijd aan elkaar respect verschuldigd.
Art. 372.
Inwerkingtreding : 03-06-1995> Een kind blijft onder het gezag van zijn ouders tot aan zijn meerderjarigheid of zijn ontvoogding.
Art. 373.
Inwerkingtreding : 03-06-1995> Wanneer de ouders samenleven, oefenen zij het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uit.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met de andere ouder wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met gezag verband houdt behouden de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Bij gebreke van instemming kan één van beide ouders de zaak bij de [
1 familierechtbank]
1 aanhangig maken.
De rechtbank kan één van de ouders toestemming verlenen alleen op te treden voor één of meer bepaalde handelingen.
----------
(
1)<w
2013-07-30/23, art. 58, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 374. Inwerkingtreding : 03-06-1995> (§ 1.) Wanneer de ouders niet samenleven, blijven zij het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en geldt het in artikel 373, tweede lid, bepaalde vermoeden. Inwerkingtreding : 14-09-2006>
Bij gebreke van overeenstemming over de organisatie van de huisvesting van het kind, over de belangrijke beslissingen betreffende zijn gezondheid, zijn opvoeding, zijn opleiding en zijn ontspanning en over de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes of wanneer deze overeenstemming strijdig lijkt met het belang van het kind, kan de bevoegde [1 familierechtbank]1 de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend opdragen aan één van beide ouders.
Hij kan eveneens bepalen welke beslissingen met betrekking tot de opvoeding alleen met instemming van beide ouders kunnen worden genomen.
Hij bepaalt de wijze waarop de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, persoonlijk contact met het kind onderhoudt. Dat persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd. De ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, behoudt het recht om toezicht te houden op de opvoeding van het kind. Hij kan bij de andere ouder of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [1 familierechtbank]1 wenden.
In elk geval bepaalt de rechter de wijze waarop het kind wordt gehuisvest en de plaats waar het in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf.
(§ 2. Ingeval de ouders niet samenleven en hun geschil [1 bij de familierechtbank]1 aanhangig wordt gemaakt, wordt het akkoord over de huisvesting van de kinderen door de rechtbank gehomologeerd, tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind.
Bij gebrek aan akkoord, in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag, onderzoekt de rechtbank op vraag van minstens één van de ouders bij voorrang de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen.
Ingeval de rechtbank echter van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting, niet de meest passende oplossing is, kan zij evenwel beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen.
De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van de kinderen en de ouders.) Inwerkingtreding : 14-09-2006>
----------
(1)<w 2013-07-30/23, art. 59, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 374/1. [1 De ouder aan wie het gezag over de persoon van het kind is toevertrouwd, ofwel luidens de in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde overeenkomst die werd gehomologeerd met toepassing van artikel 1298 van hetzelfde Wetboek, ofwel ingevolge de overeenstemming tussen de ouders die werd bekrachtigd overeenkomstig artikel 1256 van hetzelfde Wetboek, ofwel bij beslissing van de voorzitter van de rechtbank rechtsprekend in kortgeding, overeenkomstig artikel 1280 van hetzelfde Wetboek, ofwel bij rechterlijke uitspraak met toepassing van de artikelen 223 of 374, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, mag de rechter verzoeken voor te schrijven dat op het op naam van het kind afgegeven identiteitsdocument en paspoort wordt vermeld dat het zonder de instemming van die ouder geen buitengrens mag overschrijden van de ruimte als bepaald in de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.
Als het ouderlijk gezag gezamenlijk door de vader en de moeder van het kind wordt uitgeoefend, komt het recht om te verzoeken om de toevoeging van de in het eerste lid bedoelde vermelding toe aan die ouder over wie de rechter heeft bepaald dat het kind in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf.
Op verzoek van degene die het omgangsrecht heeft in de zin van artikel 5 van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, opgemaakt te 's Gravenhage op 25 oktober 1980, kan de rechter beslissen dat op het identiteitsdocument en op het paspoort van het kind wordt vermeld dat ook de instemming van die persoon vereist is om de minderjarige een buitengrens te laten overschrijden.
De rechter brengt de beslissing ter kennis van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het kind verblijft.]1
----------
(1) 2014-05-22/38, art. 2, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 374/2. [1 De bevoegdheid om een op artikel 374/1 gebaseerd verzoek te behandelen, berust bij de rechter bij wie een aan de gang zijnde echtscheidingsprocedure aanhangig is gemaakt, en in alle andere gevallen bij de bevoegde rechter.]1
----------
(1) 2014-05-22/38, art. 3, 069; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 375.<W 31-03-1987, art. 42> [1 Indien de afstamming niet is vastgesteld ten aanzien van een van de ouders of indien een van beiden overleden of vermoedelijk afwezig is dan wel in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, oefent de andere dat gezag alleen uit. Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 of uit een vermoeden van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek.]1
(Als van beide ouders er geen overblijft die in staat is het ouderlijk gezag uit te oefenen, moet een voogdijregeling worden uitgewerkt.) Inwerkingtreding : 03-06-1995>
----------
(1)<w 2013-03-17/14, art. 23, 061; inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
Art. 375bis. Inwerkingtreding : 03-06-1995> De grootouders hebben het recht persoonlijk contact met het kind te onderhouden. Datzelfde recht kan aan ieder ander persoon worden toegekend, indien hij aantoont dat hij met het kind een bijzondere affectieve band heeft.
Bij gebreke van een overeenkomst tussen de partijen, wordt over de uitoefening van dat recht in het belang van het kind op verzoek van de partijen of van de procureur des Konings beslist door de [1 familierechtbank]1. [2 De familierechtbank weigert de uitoefening van het recht op persoonlijk contact enkel als de uitoefening van het recht ingaat tegen het belang van het kind.]2
----------
(1)<w 2013-07-30/23, art. 60, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<w 2018-06-15/03, art. 3, 081; Inwerkingtreding : 12-07-2018>
Art. 376. Inwerkingtreding : 03-06-1995> Wanneer de ouders het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uitoefenen, beheren zij ook gezamenlijk zijn goederen en treden zij gezamenlijk als zijn vertegenwoordiger op.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van het kind stelt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Oefenen de ouders het gezag over de persoon van het kind niet gezamenlijk uit, dan heeft alleen de ouder die dat gezag uitoefent, het recht om de goederen van het kind te beheren en het kind te vertegenwoordigen, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
De andere ouder behoudt het recht om toezicht te houden op het beheer. Met dat doel kan hij bij degene die het gezag uitoefent of bij derden alle nuttige informatie inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [1 familierechtbank]1 wenden.
----------
(1)<w 2013-07-30/23, art. 61, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 377. (opgeheven) Inwerkingtreding : 03-06-1995>
Art. 378. Inwerkingtreding : 01-08-2001> (§ 1.) Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 935, derde lid, is de machtiging van de vrederechter vereist om [2 de in artikel 410, § 1, 1° tot 6° en 8° tot 14° bepaalde handelingen]2 te verrichten waarvoor de voogd bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen. Inwerkingtreding : 04-04-2003>
[1 De territoriale bevoegdheid van de vrederechter wordt geregeld overeenkomstig artikel 629quater van het Gerechtelijk Wetboek. Bij gebrek aan woonplaats of gewone woonplaats van de minderjarige is de bevoegde vrederechter :
- die van de laatste gemeenschappelijke woonplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste woonplaats in België van de ouder die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, en bij ontstentenis daarvan,
- die van de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats in België van de ouders of in voorkomend geval, die van de laatste verblijfplaats in België van diegene die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.]1
In het belang van de minderjarige kan de met toepassing van het vorige lid bevoegde vrederechter in een met redenen omklede beschikking beslissen om het dossier over te zenden aan de vrederechter van het kanton waar de minderjarige op duurzame wijze zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd.) Inwerkingtreding : 04-04-2003>
De vrederechter beslist over het door de partijen of door hun advocaat ondertekende verzoekschrift. Indien de zaak slechts door een van de ouders bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt de andere gehoord of ten minste bij gerechtsbrief opgeroepen. Door die oproeping wordt hij partij in het geding.
(In geval van belangentegenstelling tussen de beide ouders, of wanneer één van hen verstek laat gaan, kan de vrederechter één van de ouders machtiging verlenen om alleen de handeling te verrichten waarvoor om de machtiging wordt verzocht.) Inwerkingtreding : 04-04-2003>
In geval van belangentegenstelling tussen het kind en zijn ouders wordt door de vrederechter hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve een voogd ad hoc aangewezen.
(§ 2. De handelingen bedoeld in artikel 410, § 1, 7°, zijn niet onderworpen aan de machtiging bedoeld in § 1. In geval van belangentegenstelling tussen de minderjarige en zijn ouders wordt door de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve, een voogd ad hoc aangewezen.) Inwerkingtreding : 04-04-2003>
----------
(1)<w 2013-07-30/23, art. 62, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<w 2017-07-31/25, art. 3, 083; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 379.<W 31-03-1987, art. 46> De ouders die belast zijn met het beheer van de goederen van hun minderjarige kinderen, zijn rekening en verantwoording verschuldigd wat betreft de eigendom en de opbrengsten van de goederen waarvan ze niet het genot hebben, en wat betreft de eigendom alleen, van de goederen waarvan hun volgens de wet het genot toekomt.
(Iedere rechterlijke beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over geldsommen die toekomen aan een minderjarige, beveelt ambtshalve dat voornoemde geldsommen worden geplaatst op een rekening die op zijn naam is geopend. Behoudens het recht op wettelijk genot, is de rekening onbeschikbaar tot het tijdstip van de meerderjarigheid van de minderjarige.
Wanneer de beslissing bedoeld in het vorige lid in kracht van gewijsde is gegaan, geeft de griffier daarvan kennis door toezending van een afschrift bij een ter post aangetekende brief aan de schuldenaars, waarna deze laatsten zich slechts met nakoming van de beslissing van de [1 familierechtbank]1 rechtsgeldig kunnen bevrijden. Wanneer een voogdij is opengevallen, zendt hij eveneens een afschrift aan de griffier van het vredegerecht waarvan de voogdij afhangt.) Inwerkingtreding : 04-04-2003>
----------
(1)<w 2013-07-30/23, art. 63, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 380. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>
Art. 381. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>
Art. 382. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>
Art. 383. (Opgeheven) <W 15-05-1912, art. 64>
Art. 384. Inwerkingtreding : 03-06-1995> De ouders hebben het genot van de goederen van hun kinderen tot aan hun meerderjarigheid of hun ontvoogding. Het genot wordt gekoppeld aan het beheer : het behoort toe , hetzij aan de beide ouders samen hetzij aan de ouder die belast is met het beheer van de goederen van het kind.
Art. 385. (opgeheven) Inwerkingtreding : 03-06-1995>
Art. 386. <W 31-03-1987, art. 49> De lasten van dit genot zijn :
1° Die waartoe vruchtgebruikers gehouden zijn;
2° Levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding van de kinderen, overeenkomstig hun vermogen;
3° De betaling van de rentetermijnen of interesten van de kapitalen;
4° De begrafeniskosten en de kosten van de laatste ziekte.
Art. 387.Het strekt zich niet uit tot de goederen welke de kinderen door afzonderlijke arbeid en nijverheid verwerven, noch tot die welke hun geschonken of vermaakt worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de ouders daarvan het genot niet zullen hebben.
[1 In afwijking van het eerste lid heeft de ouder die ten aanzien van een van zijn kinderen onwaardig is, geen recht op het genot van de goederen van dat kind.]1
----------
(1)<w 2012-12-10/14, art. 7, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 387bis.[1 In alle gevallen, en onverminderd de artikelen 584 en 1280 van het Gerechtelijk Wetboek [3 en artikel 7/1 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade]3, kan de familierechtbank in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van één van hen, dan wel van de procureur des Konings, alle beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen of wijzigen, volgens het bepaalde in de artikelen [2 1253ter/4 tot 1253ter/6]1 van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<w 2013-07-30/23, art. 64, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<w 2014-05-08/02, art. 46, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<w 2017-03-19/08, art. 4, 076; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 387ter. Inwerkingtreding : 14-09-2006> § 1. [1 Ingeval één van de ouders weigert de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de verblijfsregeling van de kinderen of het recht op persoonlijk contact uit te voeren, kan de zaak opnieuw voor de reeds geadieerde familierechtbank worden gebracht [2 , overeenkomstig de in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek voorziene procedure]2
De rechter doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken.
[1 ...]1.
Hij kan nieuwe beslissingen nemen met betrekking tot het ouderlijk gezag of de huisvesting van het kind.
Onverminderd strafvervolging kan hij de partij die het slachtoffer is van de miskenning van de in het eerste lid bedoelde beslissing toestaan een beroep te doen op dwangmaatregelen. Hij bepaalt de aard van deze maatregelen en de nadere regels betreffende de uitoefening ervan, rekening houdend met het belang van het kind en wijst, indien hij zulks nodig acht, de personen aan die gemachtigd zijn de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging van zijn beslissing.
De rechter kan een dwangsom uitspreken om te waarborgen dat de te nemen beslissing zal worden nageleefd en, in die hypothese, stellen dat voor de tenuitvoerlegging van die dwangsom, artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is.
De beslissing is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.
§ 2. Dit artikel is eveneens van toepassing wanneer de rechten van de partijen geregeld zijn door een overeenkomst zoals voorzien in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek. In dit geval, en onverminderd § 3, wordt de zaak bij de [1 familierechtbank]1 aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift op tegenspraak.
§ 3. In geval van absolute noodzaak, en onverminderd de mogelijkheid om een beroep te doen op artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek, kan bij eenzijdig verzoekschrift de toestemming worden gevraagd om een beroep te doen op de dwangmaatregelen als bedoeld in § 1. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. De verzoekende partij moet het verzoekschrift staven met alle dienstige stukken die aantonen dat de weigerende partij daadwerkelijk werd aangemaand haar verplichtingen na te komen en dat zij zich heeft verzet tegen de tenuitvoerlegging van de beslissing.
De inschrijving van het verzoekschrift is kosteloos. Het verzoekschrift wordt gevoegd bij het dossier van de rechtspleging die aanleiding heeft gegeven tot de beslissing die niet werd nageleefd, tenzij de zaak inmiddels bij een andere rechter aanhangig is gemaakt.
§ 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de internationale bepalingen die België verbinden op het vlak van de internationale ontvoering van kinderen.
----------
(1)<w 2013-07-30/23, art. 65, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<w 2014-05-08/02, art. 47, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2014>