Een standstill-verplichting is een bepaling waardoor verleende rechten in de toekomst behouden dienen te blijven of waarbij er geen verdere restricties of voorwaarden aan een bepaald recht kunnen worden opgelegd.
Die bepaling legt de wetgever dus de verplichting op om geen afbreuk te doen aan de rechten die in de wetgeving worden gewaarborgd. De standstill-verplichting impliceert dat twee elkaar in de tijd opvolgende algemene rechtsnormen globaal bekeken een gelijkwaardig niveau van bescherming moeten bieden, waarbij de nieuwe rechtsnorm het bestaande beschermingsniveau niet aanzienlijk kan doen dalen zonder dat redenen van algemeen belang dit zouden verantwoorden.
De standstill-verplichting kan voorkomen in wetten, besluiten, verdragen en zelfs in overeenkomsten,
In het Belgisch recht bestaat haar voornaamste toepassing in de waarborgen verleend door artikel 23 van de Grondwet.
Artikel 23 van de Grondwet brengt voor de bevoegde overheden « de verplichting teweeg om, zonder daarom precieze subjectieve rechten te verlenen, de voordelen van de van kracht zijnde normen te handhaven door het verbod in te stellen om tegen de nagestreefde doelstellingen in te gaan. De zogenaamde standstill-verplichting, is aldus begrepen in artikel 23 van de grondwet. .
Art. 23 Gw. impliceert een standstill-verplichting inzake het recht op arbeid en het recht op sociale zekerheid die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever en regelgevende overheid de graad van bescherming die de toepasselijke norm biedt, aanzienlijk verminderen zonder dat daarvoor redenen zijn die aan het openbaar belang raken (Hof van Cassatie, 3e Kamer – 5 maart 2018, RW 2019-2020, 1587).
Opdat er sprake kan zijn van een schending van de standstill-verplichting, moet er dus een aanzienlijke achteruitgang van het beschermingsniveau hebben plaatsgevonden. De standstill-verplichting is echter niet absoluut. Een vermindering in beschermingsniveau kan gerechtvaardigd worden door een doelstelling van algemeen belang.
Art. 23 Gw. bepaalt dat eenieder het recht heeft om een menswaardig leven te leiden.
De de onderscheiden wetgevers, rekening werken de economische, sociale en culturele rechten uit die hieruit voortvloeien met de daaraan gekoppelde verplichtingen binnen de perken van hun beoordelingsbevoegdheid.
Art. 23 Gw. vereist niet dat deze rechten door de wetgever voor ieder individu op dezelfde manier moeten worden gewaarborgd, op voorwaarde dat voor het onderscheid in behandeling een redelijke verantwoording bestaat (zie ook de artt. 10 en 11 Gw).
Opdat er sprake kan zijn van een schending van de standstill-verplichting, moet er dus een aanzienlijke achteruitgang van het beschermingsniveau hebben plaatsgevonden. De standstill-verplichting is echter niet absoluut. Een vermindering in beschermingsniveau kan gerechtvaardigd worden door een doelstelling van algemeen belang.
Art. 23 Gw. vereist niet dat deze rechten door de wetgever voor ieder individu op dezelfde manier moeten worden gewaarborgd, op voorwaarde dat voor het onderscheid in behandeling een redelijke verantwoording bestaat (zie ook de artt. 10 en 11 Gw).
Art. 23 Gw. heeft geen “onmiddellijke” werking voor een rechter (Parl.St. Senaat, B.Z. 1991-92, nr. 100-2/4, p. 84 e.v.). Het is de taak van de wetgever die de nodige garanties dient te verlenen.
Art. 23 Gw. vindt dan ook toepassing en haar uitwerking in de standstill-verplichting die belet dat de wetgever het door bestaande wetgeving geboden beschermingsniveau in aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang. Het standstill beginsel is relatief en niet absoluut in die zin dat een vermindering mogelijk is voor zover vermindering afdoende wordt verantwoord.
Onder toezicht van de rechter dient de wetgever het standstill-beginsel toepassen en zal de wetgever dus garant moeten blijven staan voor het recht van eenieder op menswaardig leven zonder aan bestaande rechten op aanzienlijke wijze zonder afdoende concrete verantwoording te raken.