Uittreksel uit het wetboek van strafvordering:
Art. 44ter.
§ 1. Vergelijkend DNA-onderzoek in de zin van dit wetboek heeft alleen tot doel de DNA-profielen van aangetroffen of afgenomen menselijk celmateriaal te vergelijken teneinde bij een misdrijf betrokken personen direct of indirect te kunnen identificeren.
Dit vergelijkend onderzoek kan alleen betrekking hebben op niet-coderende DNA-segmenten.
§ 2. De procureur des Konings kan, bij gemotiveerde beslissing, een deskundige verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium aanwijzen om een DNA-profiel op te stellen van aangetroffen sporen van menselijk celmateriaal. De deskundige zorgt ervoor dat hij voldoende sporen van celmateriaal bewaart om een tegenonderzoek mogelijk te maken. Blijkt dat onmogelijk te zijn, dan maakt hij daarvan melding in zijn verslag.
De deskundige brengt een gemotiveerd verslag uit over de uitvoering van zijn opdracht.
De verkregen DNA-profielen, alsmede de in het vierde lid opgesomde gegevens met betrekking tot deze DNA-profielen, worden, op bevel van het openbaar ministerie, overgezonden aan het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie om er opgeslagen en verwerkt te worden.
Deze gegevens zijn :
1° het notitienummer van het strafdossier;
2° de naam van de magistraat belast met het strafdossier;
3° de naam en het adres van het laboratorium waar het DNA-profiel werd opgesteld, alsook het dossiernummer;
4° de biologische aard van het spoor;
5° het geslacht van de persoon waarvan het spoor afkomstig is;
6° in voorkomend geval, het door de magistraat toegekende codenummer waardoor het DNA-profiel kan worden verbonden met de naam van de betrokken persoon.
§ 3. De procureur des Konings kan in het belang van het opsporingsonderzoek aan een meerderjarige de toestemming vragen om van hem een hoeveelheid bloed, wangslijmvlies of haarwortels af te nemen, zoals die persoon verkiest.
De procureur des Konings kan alleen tot een dergelijke afname overgaan als op zijn minst een spoor van menselijke cellen is aangetroffen en verzameld in het raam van de zaak die bij hem aanhangig is gemaakt.
De toestemming van de betrokkene kan alleen worden gegeven als de procureur des Konings hem in kennis heeft gesteld van de omstandigheden van de zaak.
De procureur des Konings stelt de betrokkene tevens in kennis van het feit dat, indien het vergelijkend DNA-onderzoek een positief verband aantoont met het DNA-profiel van het betrokken spoor, zijn profiel in verband kan worden gebracht in de DNA-gegevensbank " Criminalistiek " met profielen van in andere strafzaken aangetroffen sporen.
Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke toestemming van de betrokkene.
De procureur des Konings vordert een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, of een arts om een hoeveelheid haarwortels of wangslijmvlies af te nemen.
Voor het afnemen van bloed kan hij alleen een arts vorderen.
Van de afname wordt proces-verbaal opgesteld door de officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
De procureur des Konings wijst een deskundige aan, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium, om het DNA-profiel van het afgenomen staal op te maken en een vergelijkend DNA-onderzoek uit te voeren.
De deskundige die met het vergelijkende DNA-onderzoek is belast, zendt zijn verslag over binnen negentig dagen na ontvangst van de vordering van de procureur des Konings.
De procureur des Konings kan evenwel een bijkomende onderzoekstermijn toekennen op gemotiveerd verzoek van de deskundige.
§ 4. De uitslag van het DNA-onderzoek wordt, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, ter kennis gebracht van de betrokken persoon. Deze laatste kan, binnen vijftien dagen na de kennisgeving, de procureur des Konings verzoeken een tegenonderzoek te doen uitvoeren door een door de betrokkene aangewezen deskundige, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium. De deskundige brengt hierover een gemotiveerd verslag uit bij de procureur des Konings, die de betrokken persoon hiervan op de hoogte brengt, volgens de nadere regels bepaald door de Koning.
Het tegenonderzoek wordt verricht aan de hand van nieuw celmateriaal afgenomen van de betrokkene en aan de hand van het gedeelte van het spoor van het celmateriaal dat bij het aanvankelijke onderzoek niet werd gebruikt.
Indien uit het verslag van het aanvankelijke onderzoek blijkt dat de hoeveelheid aangetroffen celmateriaal ontoereikend is om een nieuw DNA-profiel op te stellen, wordt het tegenonderzoek verricht aan de hand van nieuw celmateriaal afgenomen van de betrokkene en aan de hand van het door de eerste deskundige opgestelde DNA-profiel van het aangetroffen spoor.
De kosten van het tegenonderzoek, beperkt tot een bedrag bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, zijn ten laste van de persoon die erom verzoekt. Indien het tegenonderzoek de uitslag van het aanvankelijk onderzoek niet bevestigt, wordt het door de betrokkene voorgeschoten bedrag door de Staat terugbetaald.
§ 5. De deskundige vernietigt het afgenomen celmateriaal van zodra hij door het openbaar ministerie geïnformeerd wordt hetzij van de afwezigheid van een tegenonderzoek hetzij van het feit dat de uitslag van het tegenonderzoek ter kennis werd gebracht van de betrokken persoon.
De deskundige deelt binnen een maand na de voormelde kennisgeving door het openbaar ministerie aan dit laatste mee dat het celmateriaal vernietigd is.
Art. 45. De procureur des Konings doet de processen-verbaal, akten, stukken en werktuigen, ingevolge de voorgaande artikelen opgemaakt of in beslag genomen, onverwijld toekomen aan de onderzoeksrechter, opdat zal worden gehandeld zoals bepaald in het hoofdstuk Onderzoeksrechters; intussen blijft de verdachte in handen van het gerecht onder bevel tot medebrenging.
Art. 46. De bevoegdheden, hierboven aan de procureur des Konings toegekend voor de gevallen van ontdekking op heterdaad, bestaan ook in alle gevallen waarin een misdaad of een wanbedrijf, zelfs al is het niet op heterdaad ontdekt, gepleegd is binnen een huis, en (de procureur des Konings verzocht wordt het misdrijf vast te stellen door :
1° het hoofd van dat huis ;
2° het slachtoffer van het strafbaar feit, wanneer dat strafbaar feit genoemd wordt in de artikelen 398 tot 405 van het Strafwetboek en de vermoedelijke pleger van het strafbaar feit de echtgenoot van het slachtoffer is of de persoon met wie hij of zij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft.) <W 1997-11-24/51, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 16-02-1998>