Een vordering tot verbetering van een vonnis dient volgens artikel 796 van het gerechtelijk ingesteld te worden hetzij bij wijze van vrijwillige verschijning van alle partijen, hetzij “in de gewone vorm van de dagvaardingen leidt “
Het gebruik van een dagvaarding in de zin van een gerechtsdeurwaardersexploot is evenwel niet op straffe van nietigheid voorgeschreven.
Het voorschrift van de “dagvaarding” werd ingevoerd in de veronderstelling dat op het ogenblik van de vordering tot verbetering of uitlegging van een vonnis de rechtsmacht van de rechter reeds volledig uitgeput was. De vordering kan echter evengoed in de loop van een nog hangende procedure ingesteld worden bij wijze van conclusies (zie Gilliams & Gilliams, “interpreteren en rectificeren zonder te bezeren: de microchirurgie van de uitleg in de en verbeterende beslissingen”, Soc. Kron.2011, p.2001, p. 172, nr2.1.).
Niets verzet zich ertegen dat wanneer een procedure op de wachtrol staat na een na tussenvonnis waarin de verdaging van de zaak bevolen werd, de verbetering van het tussenvonnis wordt gevraagd bij eenvoudig verzoekschrift.
Zo kan zelfs een brief van een advocaat waarbij de verbetering van de materiële vergissing in het tussenvonnis wordt gevraagd, als een dergelijk verzoekschrift worden beschouwd.
De artikelen 794 en 797 Ger.W. verhinderen niet dat rechtsmiddelen worden aangewend wanneer deze niet uitsluitend steunen op grieven die een verbetering van de rechterlijke beslissing beogen.
De rechter kan krachtens artikel 799 Ger.W zijn beslissing enkel verbeteren in zoverre die beslissing niet is bestreden. Ingevolge de devolutieve werking van het hoger beroep wordt het geschil door en binnen de perken van het hoger beroep definitief onttrokken aan de eerste rechter en overgeheveld naar de rechter in beroep. Aldus is het voor de rechter die de eerste beslissing heeft gewezen niet langer mogelijk deze te verbeteren, wanneer tegen die beslissing een rechtsmiddel wordt aangewend.
Een niet louter formele miskenning van de wet van 15 juni 1935 (gebruik der talen in gerechtszaken) kan niet ongedaan worden gemaakt via een procedure tot verbetering.
Wanneer een vordering tot uitlegging van een vonnis krachtens artikel 798 van het Gerechtelijk Wetboek niet kan ingesteld worden dan nadat de termijn voor hoger beroep is verstreken, geldt dit vereiste niet voor vorderingen tot verbetering van een vonnis.
Artikel 799 van het Gerechtelijk Wetboek vereist voor een vordering tot verbetering van vonnis inderdaad niet dat er geen rechtsmiddel tegen het vonnis meer mogelijk is, maar enkel dat er geen rechtsmiddel ingesteld is (zie Gilliams & Gilliams, “interpreteren en rectificeren zonder te bezeren: de microchirurgie van de uitleg in de en verbeterende beslissingen”, Soc. Kron.2011, p.2001, p. 171, nr1.).