Bouwen conform de bouwvergunning, maar in strijd met de voorschriften van het B.P.A., maakt een fout uit die aan een derde schade kan berokken..
Een vordering tot afbraak kan in een dergelijk geval een overdreven en onevenredige benadeling in hoofde van de bouwfirma zou veroorzaken. Zij kan daarentegen aanleiding geven tot een eerder bescheiden schadevergoeding.
Artikel 159 van de Grondwet stelt “De hoven en rechtbanken passen de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen alleen toe in zoverre zij met de wet overeenstemmen",
De zogenaamde “exceptie van onwettigheid" van artikel 159 Grondwet vormt in onze rechtsorde, samen met de vernietigingsbevoegdheid van de Raad van State, de tandem van het rechterlijk wettigheidstoezicht op administratieve overheidsakten. Door middel van een controle op de wettigheid vermag de rechter een gebeurlijke bevoegdheidsoverschrijding door de uitvoerende macht te sanctioneren.
Het wettigheidsbeginsel dient door het bestuur in zijn dubbele betekenis te zijn nageleefd : zowel de wettelijke grondslag van de bestuurshandeling, als hun overeenstemming met de “wetten" in het algemeen zijn het voorwerp van controle door de rechter.
Noch de tekst, noch de oorsprong van artikel 159 G.W. nopen tot een beperkende interpretatie. Het artikel is in algemene bewoordingen gesteld en maakt geen onderscheid tussen de erin bedoelde besluiten.
Elke onwettigheid van de overheid kan worden gesanctioneerd, zulks door de rechterlijke macht in het algemeen en door de rechter in kort geding in het bijzonder, en bovendien middels verbods- en zelfs gebodsmaatregelen ten aanzien van de overheid.
De tekst van artikel 159 G.W. heeft een imperatieve en algemene draagwijdte :
- de imperatieve draagwijdte impliceert dat de weigering om een onwettige verordening toe te passen geen loutere mogelijkheid is voor de rechter, maar een verplichting. De exceptie van onwettigheid raakt de openbare orde en moet desnoods ambtshalve worden toegepast.
- de algemene draagwijdte houdt in dat met “hoven en rechtbanken" ieder met eigenlijke rechtspraak belast orgaan werd bedoeld.
Met “de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen" zijn de akten en reglementen bedoeld van alle administratieve overheden.
In de oorspronkelijke Grondwet zijn dat de nationale, provinciale en gemeentelijke overheid. Thans is artikel 159 G.W. ook toepasselijk op de besluiten en verordeningen van de (leden van) gewesten gemeenschapsregeringen en op de besluiten van de Brusselse agglomeratie en van de Brusselse gemeenschapscommissies, alsook op samenwerkingsakkoorden en op collectieve arbeidsovereenkomsten.
De toepassing van artikel 159 G.W. heeft enkel de niet-toepassing van de overheidsakte in het concreet geval tot gevolg. Het niet-bindend verklaren van een overheidsbeslissing met toepassing van artikel 159 G.W. brengt slechts mee dat zij voor de betrokkenen rechten noch plichten oplevert, zonder het bestaan zelf van die beslissing aan te tasten. Ze geldt derhalve inter partes (en niet erga omnes).
De rechter kan enkel de uitvoering ervan ten aanzien van de eisende partij verhinderen, binnen de grenzen die nodig zijn om een effectieve voorkoming van de aantasting of het herstel van het subjectief recht te realiseren.
Het Hof van cassatie wijst op de algemene draagwijdte van artikel 159 G.W., dat niet aan enige termijn gebonden is, en is van oordeel dat de bevoegdheid van hoven en rechtbanken om de wettigheid van administratieve beslissingen te toetsen niet wordt aangetast door het feit dat de beslissing niet meer vatbaar is voor vernietiging, en bijgevolg definitief is geworden, noch door het feit of zij al dan niet subjectieve rechten heeft doen ontstaan.
Het alhier besproken vonnis werd bevestigd in graad van beroep