Een beklaagde kan getuigen ter zijner verdediging oproepen en doen ondervragen. Een en ander wordt gewaarborgd door art 6 derde lid EVRM.
De rechter oordeelt over onaantastbaar over de noodzaak, de raadzaamheid en de gepastheid van het bevelen van een bijkomende onderzoeksmaatregel, zoals een getuigenverhoor, mits hij daarbij het recht van de beklaagde op een eerlijk proces in zijn geheel beschouwd niet miskent. De rechter is evenwel niet verplicht die personen als getuige ter terechtzitting te horen of bij gebreke daarvan vast te stellen dat er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van die getuigen of dat er voor het niet-horen van die getuigen voldoende compenserende waarborgen zijn.
Een beklaagde die wil dat een getuige wordt gehoord in het bijzijn van de rechter die over zijn zaak oordeelt, moet dat duidelijk, precies en ondubbelzinnig vragen. Een onderzoeksdaad bestaande uit een confrontatie tussen een beklaagde en een getuige kan zowel worden uitgevoerd door de rechter ter rechtszitting als door een politiedienst na een verzoek daartoe van de rechter aan het openbaar ministerie. Het enkele feit dat een beklaagde de rechter verzoekt om een dergelijke onderzoeksdaad, houdt dan ook niet in dat die rechter dat verzoek moet beoordelen aan de hand van de criteria die voortvloeien uit artt. 6.1 en 6.3.d EVRM.
Het Hof van cassatie stelde in een arrest van 28 mei 2019 art. 6.1 en 6.3.d vereisen dat, om een belastende verklaring van een tijdens het vooronderzoek gehoorde persoon als bewijs in aanmerking te nemen, zonder dat de beklaagde de gelegenheid had die persoon als getuige op de terechtzitting te ondervragen, de rechter nagaat of:
1. er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van de getuige, d.w.z. feitelijke of juridische gronden die de afwezigheid van de getuige op de terechtzitting kunnen verantwoorden;
2. de belastende verklaring het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring is gebaseerd, waarbij onder doorslaggevend wordt verstaan een bewijs dat dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat dit het resultaat van de zaak heeft bepaald;
3. er voor het niet kunnen ondervragen van de getuige voldoende compenserende factoren zijn, met inbegrip van sterke procedurele waarborgen. Dergelijke compenserende factoren kunnen bestaan in o.m. het toekennen van een mindere bewijswaarde aan dergelijke verklaringen, het voorhanden zijn van een video-opname van het tijdens het vooronderzoek afgenomen verhoor, wat een beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring mogelijk moet maken, het bestaan van bewijsmateriaal dat de inhoud van de tijdens het vooronderzoek afgelegde verklaring ondersteunt of bevestigt, de mogelijkheid om aan de getuige geschreven vragen te bezorgen of de gelegenheid die de beklaagde had om tijdens het vooronderzoek de getuige te ondervragen of te doen ondervragen en de mogelijkheid voor de beklaagde om zijn standpunt kenbaar te maken op het vlak van de geloofwaardigheid van de getuige of interne strijdigheden in die verklaring of strijdigheid met verklaringen van andere getuigen.
In de regel zal de rechter de invloed op het eerlijk proces van het niet horen op de terechtzitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een belastende verklaring heeft afgelegd, beoordelen aan de hand van de drie voormelde criteria en in de vermelde volgorde, tenzij één van de criteria van dermate overwegend belang is dat dit criterium volstaat om uit te maken of het strafproces in zijn geheel beschouwd al dan niet eerlijk verloopt.
Het staat aan de rechter om, rekening houdende met de voormelde criteria, onaantastbaar te oordelen of het niet horen op de terechtzitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een voor de beklaagde belastende verklaring heeft afgelegd, diens recht op een eerlijk proces in zijn geheel beschouwd miskent. De rechter moet zijn beslissing baseren op concrete omstandigheden die hij aanwijst.
In het voormelde arrest van het Hof van cassatie staat uitdrukkelijk dat de rechter het verzoek van beklaagde tot het horen van getuigen à charge niet kan afwwijzen op grond van de overweging dat "de beklaagde zijn recht van verdediging heeft uitgeput door de verklaringen van deze personen expliciet tegen te spreken, (en de overweging dat) het recht op een eerlijk proces niet vereist dat deze personen worden opgeroepen om te getuigen, gelet op het voeren van mondelinge tegenspraak en er geen aanwijzingen zijn dat deze getuigen-afnemers op de terechtzitting andere zaken zouden verklaren.
De afwijzing kan onder meer wel gesteund worden op de overweging dat de getuigen alsdusdanig niets zinnig zouden kunnen zeggen ocver feiten die op basis van documenten werden vastgesteld (bv. witwas misdrijven), of dat de tijdens het vooronderzoek afgelegde verklaringen ook niet doorslaggevend zijn voor de vaststelling van het misdrijf.
Ter zitting van de strafrechter worden de getuigen, indien het openbaar ministerie of de burgerlijke partij er heeft opgeroepen, gehoord zo daartoe grond bestaat, naar het oordeel van de rechter.
Na de conclusie door de burgerlijke partij draagt de gedaagde (of zijn advocaat) zijn verdediging voor en doet zijn getuigen horen, indien hij er heeft meegebracht of doen dagvaarden en indien hij overeenkomstig het volgende artikel gerechtigd is om die voor te brengen.
Niemand wordt op straffe van nietigheid, toegelaten om door getuigen bewijs te leveren boven of tegen de inhoud van de processen-verbaal of verslagen van de officieren van politie aan wie de wet bevoegdheid verleent om wanbedrijven of overtredingen vast te stellen zolang er geen betichting van valsheid is. De processen-verbaal en verslagen daarentegen, opgemaakt door agenten, aangestelden of officieren aan wie de wet niet het recht verleent om geloofd te worden zolang er geen betichting van valsheid is, kunnen bestreden worden met tegenbewijzen, hetzij door geschrift, hetzij door getuigen, indien de rechtbank het geraden oordeelt ze toe te laten.
De getuigen doen ter terechtzitting, op straffe van nietigheid, de eed dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen; de griffier houdt daarvan aantekening, evenals van hun naam, voornamen, leeftijd, beroep en woonplaats, alsmede van hun voornaamste verklaringen.
De rechtbank die een getuige wil verhoren die niet door de onderzoeksrechter gehoord is, kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de getuige, hetzij op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, beslissen dat ter terechtzitting en in het proces-verbaal van de terechtzitting geen melding wordt gemaakt van bepaalde van de identiteitsgegevens bedoeld in artikel 155, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de getuige, of een persoon uit diens naaste omgeving, ingevolge het bekend worden van deze gegevens en ingevolge het afleggen van zijn verklaring een ernstig nadeel zou kunnen ondervinden. Van de redenen hiertoe wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van de terechtzitting.
Tegen de beslissing van de rechtbank waarbij zij de gedeeltelijke anonimiteit toekent of weigert, staat geen rechtsmiddel open.
De getuige aan wie reeds gedeeltelijke anonimiteit werd toegekend overeenkomstig artikel 75bis , behoudt zijn gedeeltelijke anonimiteit. De gedeeltelijke anonimiteit toegekend overeenkomstig artikel 75bis of overeenkomstig het eerste lid van dit artikel staat het verhoor van de getuige ter terechtzitting niet in de weg.
De procureur des Konings houdt een register bij van alle getuigen van wie identiteitsgegevens overeenkomstig dit artikel niet zijn opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.
De procureur des Konings en de rechtbank nemen ieder voor zich de maatregelen die redelijkerwijze nodig zijn om de onthulling van de in het eerste lid bedoelde identiteitsgegevens te voorkomen.