De kredietgever en de kredietbemiddelaar zijn in toepassing van het kredietrecht zoals ingeschreven in het WER (
Art. VII.126, § 2, derde lid WER.) verplicht een standaardvragenlijst voor te leggen. Deze vereiste onderzoeksplicht geldt zowel in het consumentenkrediet als in het hypothecair krediet en dit voor elk kredietbedrag, hoe klein ook.
De invulling van deze verplichting gebeurt door de voorlegging van een kredietaanvraagformulier of een informatieaanvraagformulier aan de consument en ook aan de persoonlijke zekerheidsstellers zoals de borgen. De verplichting tot het voorleggen van deze vragenlijst bestaat zowel in hoofde van de kredietgever als de kredietbemiddelaar.
De minimale inhoud van deze vragenlijst wordt bepaald door voormelde bepaling. Deze verplichte vragen zijn:
– het doel van het krediet;
– het inkomen van de consument(en) en de persoonlijke zekerheidssteller;
– de personen te hunnen laste;
– hun lopende financiële verbintenissen, met opgave van het aantal kredieten in omloop en de respectievelijke het openstaande bedragen.
– de bestanden die de kredietgever zal raadplegen om de kredietwaardigheid van de consument en/of de persoonlijke zekerheidssteller verder te onderzoeken waarbij minstens de Centrale voor Kredieten aan Particulieren dient opgenomen als verplicht te raadplegen bestand in die zin dat dit bestand moet geraadpleegd met mogelijkheid andere bestanden te raadplegen, in welk geval deze dan ook dienen vermeld op het aanvraagformulier.
Het voorleggen van deze standaardvragenlijst en het bekomen van antwoorden hierop is een resultaatsverbintenis. De kredietgever mag aanvullende informatie opvragen. Het verder onderzoek naar de solvabiliteit is een middelenverbintenis die verder in concreto dient onderzocht. De verdere middelenverbintenis is niet vrijblijvend, in die zin dat kredietgever en kredietbemiddelaar verder, gedegen in concreto de kredietwaardigheid dienen te onderzoeken, in die zin dat zulks niet betekent dat zij garant moeten staan voor de solvabiliteit, maar wel dat zij het de plicht hebben degelijke inspanningen te leveren om de haalbaarheid van het krediet in concreto te onderzoeken, zoals het van een normale, gemiddelde zorgvuldige kredietgever/kredietbemiddelaar mag verwacht worden, waarbij de bewijslast van de vervulling van deze verplichting op hen rust. Zo kan een vraag naar de verplichting tot betaling van alimentatie als een vraag van gezond (kredietgevers)verstand worden aanzien, zo ook een vraag tot voorlegging van een inkomstenfiche (waaruit onder meer de afwezigheid van uitvoering van loonoverdracht of loonbeslag kan blijken).
Zie ook art. VII.126, § 4 WER: "De ontvangen informatie wordt naar behoren geverifieerd, inclusief door middel van raadpleging van onafhankelijk verifieerbare stukken, indien nodig".
De kredietgever en kredietbemiddelaar kunnen hierbij elke nuttige vraag stellen, behoudens vragen naar ras, de etnische afstamming, het seksueel gedrag, de gezondheid, de overtuigingen of activiteiten op politiek, levensbeschouwelijk of godsdienstig gebied of het lidmaatschap van een vakbond of van een ziekenfonds.
De kredietgever heeft een bewaringsplicht ten aanzien van deze ingewonnen inlichtingen op de daartoe bestemde formulieren, zodat deze documenten in een eventuele procedure kunnen aangewend.
De verificatieplicht van de kredietgever is een actieve vraagplicht die staat tegenover een passieve antwoordplicht van de consument die gehouden is weliswaar te goeder trouw op de vragen van de kredietgever te antwoorden.
artikel l VII.2, § 4, tweede lid WER stelt dat de kredietgever de bewijslast heeft dat hij heeft voldaan aan de verplichtingen inzake kredietwaardigheidsbeoordeling uitdrukkelijk dat de kredietgever moet bewijzen dat hij aan zijn verplichtingen uit artikel VII.126 WER heeft voldaan.
Een standaardbeding waarin de consument verklaart dat de kredietgever aan de door Richtlijn 2014/17/EU geharmoniseerde plichten heeft voldaan, volstaat niet langer als bewijs. Een dergelijke clausule zou hoogstens een begin van bewijs kunnen uitmaken, zoals aan te vullen met relevante bewijzen.
identiteitsverificatie
De verificatieplicht van de kredietgever en de kredietbemiddelaar, betreft niet alleen de solvabiliteit maar ook de verificatie van de identiteit van kredietgever en kredietbemiddelaar.
Wanneer de consument aanhaalt dat hij dit formulier niet heeft ontvangen geldt deze bewering als een vermoeden tot het bewijs van het tegendeel (iuris tantum) enkel weerlegbaar door de neerlegging van het ingevuld informatieformulier door de kredietgever.
informatieplicht kredietgever en kredietbelmiddelaar (Art. VII.126, § 3 WER.)Het krediet- of informatieaanvraagformulier dient de consument ook informatie te verschaffen met betrekking tot
– het tarief van de door de kredietonderneming gevraagde kosten;
– een verwijzing naar de prospectus die van toepassing is en de aanduiding van de plaats waar die beschikbaar is;
– indien de rentetarieven afzonderlijk bij de prospectus gevoegd worden, de dagtekening van deze tarieven.
kredietwaardigheidsbeoordeling van de consument in het kader van de toekenning van een consumentenkrediet (
richtlijnen FOD economie)
plicht van de kredietprofessional zich te informeren (
richtlijnen FOD economie)
bewijslast vervulling van de verplichtingen van de kredietgever en bewijs van de invulling van zijn informatieplicht, adviesplicht en kredietbeoordeling (
richtlijnen FOD economie en verwijzing HJEU)