Anders dan contracten van bepaalde duur die steeds opzegbaar zijn, zijn contracten van bepaalde duur niet opzegbaar en dient de medecontractant zijn verplichtingen tot het einde van de bepaalde duur inroepen. Zegt de medecontractant toch een contract van onbepaalde duur op, dan eindigt hiermee niet de contractrelatie en heeft deze opzegging geen enkel gevolg in rechte.
De enige uitweg voor de opzeggende partij is het inroepen rechtsmisbruik, hetgeen bv. kan bestaan uit de weigering een zeer royale schadevergoeding aan te bieden, die minstens gelijk is of groter dan de schade van de opgezegde partij.
Wat contracten van bepaalde duur betreft tussen ondernemingen dient evenwel verwezen naar B2B wet van 4 april 2019:
De nieuwe regels van de b2b-wet inzake de contractuele bedingen ingevolge de wet van 4 april 2019 treden in werking op 1 december 2020.
Overeenkomsten tussen ondernemingen dienen geïnterpreteerd tegen degene die het recht verkrijgt.
Net zoals in de overeenkomsten tussen ondernemingen en consumenten zijn er expliciete onrechtmatige en verboden bedingen.
De contractvrijheid van ondernemingen wordt beperkt in die zin dat ook voor contracten tussen ondernemingen onderling (b2b) geldt dat een contractueel beding onrechtmatig en verboden is wanneer het, al dan niet in samenhang met andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen.
In de zogenaamde zwarte lijst zijn de bedingen opgenomen, die principieel zonder verdere beoordeling onrechtmatig en verboden zijn. De bedingen die in die grijze lijst zijn opgenomen, worden vermoed onrechtmatig en verboden te zijn, maar het tegenbewijs kan worden geleverd.
In de zogenaamde grijze lijst van onrechtmatige bedingen staat onder meer: [...]
b) Bedingen inzake de duur van een overeenkomst: stilzwijgende verlenging of vernieuwing en redelijke opzegtermijn
i. bedingen die ertoe strekken een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen of te vernieuwen, zonder opgave van een redelijke opzegtermijn (art. VI.91/5, 2° WER).
ii. bedingen die ertoe strekken, onverminderd art. 1184 BW, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn (art. VI.91/5, 5° WER).[volgens de letter van de wet impliceert dit dat ook overeenkomsten van bepaalde duur mits een redelijke opzegtermijn moeten kunnen beëindigd].
Dries Rooses stelt in zijn bijdrage "De overeenkomst van bepaalde duur en artikel VI.91/5, 5o WER: gerechtvaardigde bezorgdheid van de wetgever of flagrante aantasting van de contractvrijheid van ondernemingen?", RW 2020-2021, 122 dan ook:" Eén van de verboden bedingen die met ingang van 1 december 2020 van toepassing worden op nieuwe overeenkomsten, alsook op bestaande overeenkomsten die gewijzigd en/of hernieuwd worden na die datum, houdt in dat het weerlegbaar vermoed onrechtmatig is om, onverminderd art. 1184 BW, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn. Op de keper beschouwd zou deze bepaling immers kunnen impliceren dat iedere overeenkomst voor bepaalde duur die niet in een redelijke opzegtermijn voorziet, weerlegbaar vermoed wordt onrechtmatig te zijn. Strikt gelezen zou deze bepaling dan tot gevolg hebben dat de wetgever het onderscheid tussen overeenkomsten van bepaalde duur en van onbepaalde duur tussen ondernemingen door de B2B-wet heeft afgeschaft. In het licht van de vaststelling dat de wetgever uitdrukkelijk niet de bedingen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken heeft willen raken, is die vaststelling eerder merkwaardig. "
Volgens vaste Cassatierechtspraak behoort het tot het wezenskenmerk van overeenkomsten van onbepaalde duur dat zij te allen tijde door elke contractspartij eenzijdig kunnen worden opgezegd mits de opzeggende partij een billijke opzeggingstermijn geeft (Cass. 16 oktober 1969, Arr.Cass. 1970, 167; Cass. 22 november 1973, Arr.Cass. 1974, 327). Dat algemeen rechtsbeginsel wordt geacht van openbare orde te zijn (L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 814; R. Kruithof, «Overzicht van rechtspraak (1974-80). Verbintenissen», TPR 1983, 518-519, nr. 14; P. Van Ommeslaghe, «Examen de jurisprudence (1968 à 1973). Les obligations», RCJB 1975, 61, nr. 72).
De opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur tussen 2 ondernemingen vergt een redelijke opzeggingstermijn ook al is er geen contractuele opzeggingstermijn. De onmiddellijke opzegging van de overeenkomst (d.w.z. zonder een opzeggingstermijn toe te kennen) tussen 2 onderneming maakt een foutief handelen uit in hoofd van de partij die de overeenkomst aldus beëindigt Deze fout veroorzaakt schade aan de wederpartij.
Een redelijke opzeggingstermijn van 1 maand kan een billijke schadevergoeding uitmaken indien de samenwerking kort heeft geduurd.