De rechter mag rekening houden met de voorbije of toekomstige muntontwaarding en deze opvangen door de schadevergoeding die hij toekent te indexeren of met een bepaald bedrag of percentage te verhogen. Hij moet immers het slachtoffer integraal vergoeden voor de geleden schade.
Het Hof van Cassatie heeft meermaals duidelijk gesteld dat de Rechter wettig handelt als hij rekening houdt met de waardevermindering van de munt om het door hem geraamde bedrag te verhogen met een percentage dat hij bepaalt (Cass., 28 mei 1986, Arr. Cass., 1985-1986, 1324, noot en Pas., 1986, I, 1190).
Het Hof van Cassatie, voegde er aan toe dat dit bedrag niet mag worden verward met een schuldvordering van een geldsom waarvan de nominale waarde van tevoren is vastgesteld en bij wet of overeenkomst is bepaald.
Verschil dient hierbij gemaakt tussen een waardeschuld zoals een schuld ter vergoeding van schade en een geldschuld waarbij de schuld in een nominaal bedrag wordt vastgesteld (bv. in een leningsovereen komst).
Bij een waardeschuld wordt het schadebedrag door de rechter bepaald op de dag van het herstel (dit is de datum van de uitspraak) en dit op basis van de werkelijke waarde. Hierbij wordt rekening gehouden met de waardeschommelingen, zoals de muntontwaarding, lees de inflatie, waardoor indexering mogelijk is.
Dit is niet het geval bij een geldschuld (monetaire schuld) waarop de geldontwaarding geen vat heeft.
Uittreksel uit het (nieuw) BW
“Art. 5.205. Monetair nominalisme
De schuldenaar van een verbintenis tot betaling van een geldsom betaalt bevrijdend door de storting van het nominaal bedrag ervan, zonder rekening te houden met de werkelijke waarde ervan.
De schuldenaar van een waardeschuld betaalt bevrijdend door de storting van het bedrag voortvloeiend uit de vereffening ervan.”
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek).
Art. 5.205 (nieuw) BW eerste lid verankert in algemene bewoordingen het beginsel van het monetaire nominalisme, dat in het oud Burgerlijk Wetboek slechts vermeld wordt in het kader van de verbruiklening (art. 1895); met andere woorden, één euro blijft één euro. Er wordt slechts rekening gehouden met de nominale waarde van de munt, niet met de reële waarde ervan.
Aangezien dat beginsel van aanvullend recht is, kunnen de partijen zich wapenen tegen de risico's van monetaire fluctuaties door bijzondere bedingen. In zijn arrest van 4 mei 1922 heeft het Hof van Cassatie het beding geldig verklaard waarmee de partijen, met behoud van de bij wet opgelegde munt, getracht hebben te beletten dat de wisselschommelingen zouden inwerken op hun contractuele verbintenissen zodat de daarin vastgelegde rechten en verplichten zouden wijzigen (Cass. 4 mei 1922, Pas., 1922, I, blz. 269. Zie ook Cass. 30 mei 1929, Pas. 1929, I, blz. 206; Cass. 12 mei 1932, Pas. 1932, I, blz. 167; Cass. 1 maart 1945, Pas. 1945, I, blz. 128).
Het beginsel van de contractsvrijheid laat de meest diverse bedingen toe. Het meest frequente is het indexatiebeding. De wetgever verbiedt of omkadert bepaalde indexatiebedingen. Dat is het geval in artikel 1728bis van het oud Burgerlijk Wetboek en artikel 57 van de wet van 30 maart 1957 betreffende de economische herstelmaatregelen.
Het monetaire nominalisme is enkel van toepassing op geldschulden. Het regelt niet de waardeschuld, waarop gewezen wordt in het tweede lid. De contractuele aansprakelijkheid is, samen met de buitencontractuele aansprakelijkheid, een van de uitverkoren domeinen van de waardeschulden (Cass. 18 juni 1981, Pas. 1981,I, blz. 1200; Cass. 22 december 2006, R.W. 2006-07, blz. 1439).
Wanneer een schuldenaar ingevolge zijn fout aansprakelijkheid oploopt, is hij schuldenaar van een schadevergoeding: zolang de contractspartijen het niet eens zijn over het bedrag ervan of zolang de rechter niet is overgegaan tot de raming ervan, betreft het een waardeschuld. Maar zodra deze schuld vereffend is, neemt zij de vorm aan van een verbintenis tot de betaling van een geldsom, onderworpen aan het beginsel van het monetair nominalisme.
uittreksel uit het oud burgerlijk wetboek: Regel van het monetair nominalisme.
Art. 1895. De verbintenis die voortvloeit uit een lening van geld, is steeds bepaald door de numerieke geldsom die in het contract is uitgedrukt.
Indien er voor het tijdstip van de betaling vermeerdering of vermindering van de waarde van de muntspeciën heeft plaatsgehad, moet de schuldenaar de geleende numerieke geldsom teruggeven en moet hij slechts die som teruggeven in de muntspeciën die gangbaar zijn op het ogenblik van de betaling.