Het verlies van een kans kan worden omschreven als de verdwijning van de waarschijnlijkheid dat zich een gunstige gebeurtenis zal voordoen of het bestaan van de waarschijnlijkheid dat zich een ongunstige gebeurtenis zal voordoen.
Wanneer na een gebrekkige (bv. laattijdige diagnose) door een arts een been dient geaputeerd, is er in strikte zin geen bewijs van causaal verband tussen het verlies van het been en de laattijdige diagnose. Immers in de klassieke bekenis van casuaal verband (voorwaarde zonder de welke niet) kan het bewijs niet geleverd worden dat indien de arts tijdig de diagnose had gesteld de patiënt zijn been han jkunnen blijven behouden.
Dit gebrek aan oorzakelijk verband werd opgelost in het amputatiearrest van 19 januari 1984: "Wettig is de beslissing dat er tussen de fouten van een geneesheer en het feit dat het slachtoffer van een ongeval een kans heeft verloren om geen dan wel een minder zware amputatie te ondergaan, een oorzakelijk verband bestaat, wanneer de rechter in zijn arrest, door met name te steunen op de wetenschappelijke literatuur die zegt dat gasgangreen het gevolg is van een verkeerde of een te lang uitgestelde behandeling, vaststelt dat een dienstdoende geneesheer fouten heeft begaan, omdat hij bij een onderzoek de mogelijkheid van het ontstaan van gasgangreen niet heeft vermoed en verzuimd heeft de aangepaste maatregelen te nemen of althans zijn chefs dadelijk te waarschuwen en verder te letten op de toestand van de patiënt en dat die fouten de oorzaak zijn van de schade.(Cass. 19/01/1984, Arr. Cass. 1983-1984, 585; R.G.A.R. 1986, nr. 11.084, met noot T. VANSWEEVELT; zie ook: Luik 16 september 1996, R.G.A.R. 1998, nr. 12.896; Antwerpen 30 juni 1997, T. Gez./Rev. Dr. Santé 1999-2000, 126; Rb. Leuven 10 februari 1998, T.B.B.R. 1998, 163; Bergen 23 december 1999, T. Gez./Rev. Dr. Santé 2000-2001, 371; Antwerpen 7 juni 2004, NjW 2005, 205).
Hieruit volgt dat geen causaal verband dient bewezen tussen fout en definitieve schade dient bewezen. Te dezen staat immers het causaal verband niet met zekerheid vast tussen de fout van de arts en het verlies van het been. Dit probleem wordt opgelost door de schade te omschrijven als een verlies aan kans op genezing (i.c. behoud van het been).
Deze theorie verschilt van de klassieke leer van het verlies van een kans. Indien een advocaat te laat beroep aantekent verliest de cliënt een kans om in hoger beroep alsnog te winnen hier is de schade onzeker en is het causaal verband zeker, zo ook voor een de fout waardoor een student niet mee kan doen aan de examens bestaat de schade uit de onzekere kans te slagen maar staat het causaal verband zeker vast.
Nieuw is dus dat de theorie van de kans ook gebruik kan worden als alternatief voor het causaal verband en niet alleen voor de schade.
In feite kan men ook stellen dat in beide gevallen het causaal verband onzeker is, gezien de cliënt, noch de student het bewijs kunnen leveren dat zonder de fout er wel resultaat en dus geen schade zou zijn.
De discussie werd opnieuw benaderd in de zwavelzuurarresten van het Hof van cassatie(of vitrioolarresten van 19 juni 1998 en 1 april 2004 (het zwavelzuurarrest) en in het cassatiearrest van 12 oktober 2005, stellende dat geen veroordeling tot vergoeding van de werkelijk geleden schade mogelijk is wanneer de rechter beslist dat er onzekerheid blijft bestaan over het causaal verband tussen de fout en die schade.Zulks belet evenwel niet de vergoeding voor schade wegens verlies aan eren kans (Cass. 19 juni 1998, Arr. Cass. 1998, nr. 324, noot E. LIEKENDAEL; Cass. 1 april 2004, J.dr.jeun. 2004, afl. 239, 44, noot, JLMB 2006, afl. 25, 1076, JT 2005, 357, noot N. ESTIENNE, Juristenkrant 2005, 5, NJW 2005, 628, noot S. LIERMAN, Pas. 2004, afl. 3, 527, concl. T. WERQUIN, RW 2004-05, 106, TBBR 2005, 368, noot C. EYBEN , T.Verz. 2006, 235)..