KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE DE ORGANISATIE VAN DE
GEZONDHEIDSZORG VOOR VARKENS 27.01.1978 (B.S. 14.04.1978)
Art. 1. Dit besluit heeft tot voorwerp de organisatie van de gezondheidszorg voor varkens, met het doel door de bestrijding en de preventie van varkensziekten, de productiviteit van het varken te verbeteren en een optimale rendabiliteit te bereiken.
Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1 ° varkensziekte: elke afwijking van de optimale anatomische en fysiologische toestand die bij het varken door informatie over de prod uctieresultaten, door klinisch onderzoek of door andere diagnostische methoden kan worden vastgesteld;
2° diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding: de georganiseerde toepassing van diergeneeskundige aanbevelingen, in gezamenlijk overleg uitgewerkt door de dienst voor diergeneeskundige inspectie, de verbonden voor veeziektenbestrijding en de bedrijfsdierenartsen en waarbij de varkenshouder zich vrijwillig kan aansluiten ten einde zijn varkensstapel aan bijzondere zorgen te onderwerpen;
3° verbonden: de verbonden voor veeziektenbestrijding bedoeld bij het koninklijk besluit van 7 mei 1963 houdende inrichting van de bestrijding van veeziekten;
4° aangenomen dierenarts: de dokter in de diergeneeskunde erkend in toepassing van artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 1926 houdende inrichtingsreglement van de diergeneeskundige dienst;
5° bedrijfsdierenarts: de aan5enomen dierenarts die aanvaard heeft in te staan voor de diergeneeskundige begeleiding van een varkensbedrijf.
Art. 3. Onverminderd de toepassing van de besluiten inzake de diergeneeskundige politie, kan de Minister van landbouw, rekening gehouden met de dichtheid van de varkensstapel, in de verschillende streken van het land, aan sommige verbonden opdracht geven in samenwerking met de dienst voor diergeneeskundige inspectie, de nodige maatregelen te treffen om aangepaste diensten te verlenen bij het opsporen en de diagnostiek van
varkensziekten.
Art. 4. leder aangenomen dierenarts, die rechtstreeks instaat voor de behandeling van de varkens, kan, ten behoeve van de varkenshouder en onder de voorwaarden door de Minister van Landbouw bepaald, beroep doen op de opsporingscentra van sommige verbonden om op zieke varkens, lijken, pathologische stukken of monsters van varkens een onderzoek te verrichten ten einde de nodige elementen te verzamelen voor het stellen van een diagnose.
Art. 5.
§ 1. In het opsporingscentrum wordt overgegaan tot lijkschouwing, bacteriologisch, serologisch, histologisch, parasitologisch of chemisch onderzoek, en in het algemeen tot elke laboratoriumtechniek die voor het stellen van een diagnose noodzakelijk is.
Het laboratoriumonderzoek gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de directeur van het opsporingscentrum volgens de methoden aangepast aan de stand van de wetenschap en onder de wetenschappelijke leiding van het Nationaal Instituut voor diergeneeskundig onderzoek.
§ 2 Wanneer een uniformisering van bepaalde laboratoriumtechnieken noodzakelijk is, kan de Minister van Landbouw die opleggen, na raadpleging van het Nationaal Instituut voor diergeneeskundig onderzoek en de bevoegde leerstoelen van de Faculteiten van diergeneeskunde.
§ 3 Wanneer het diagnostisch onderzoek, binnen het kader van dit besluit aangevraagd aan de opsporingscentra, sterk gespecialiseerde onderzoekingsmethoden of technieken noodzakelijk maakt, kan de Minister van Landbouw opleggen deze te groeperen in één of enkele van die centra, in het Nationaal Instituut voor diergeneeskundig onderzoek of in andere bevoegde laboratoria, naar dewelke de pathologische stukken worden doorgezonden.
§ 4 De keuze van antigenen en andere biologische diagnostische hulpmiddelen gebeurt op advies van het Nationaal Instituut voor diergeneeskundig onderzoek.
Gespecialiseerde diagnostische onderzoeken door middel van virusculturen worden gecentraliseerd in het Nationaal Instituut voor diergeneeskundig onderzoek of in een ander bevoegd en erkend laboratorium.
Art. 6. De uitslag van het laboratoriumonderzoek wordt meegedeeld aan de aangenomen dierenarts die het heeft aangevraagd en die de betrokken varkenshouder daarover zonder verwijl inlicht en hem de nodige aanwijzingen verstrekt.
Onverminderd de bepalingen van de wetgeving op de diergeneeskundige politie wordt de uitslag van het onderzoek, waarbij een aangifteverplichte ziekte wordt vastgesteld, uitsluitend en zonder verwijl telefonisch medegedeeld aan de inspecteur-dierenarts van het betrokken diergeneeskundig ambtsgebied. Deze laatste brengt de dierenarts, die het onderzoek heeft aangevraagd, op de hoogte.
Art. 7. Varkenshouders die hun bedrijf wensen te onderwerpen aan een bijzondere diergeneeskundige begeleiding kunnen, onder de voorwaarden door de Minister van Landbouw bepaald, aansluiten bij de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding die door sommige verbonden wordt ingericht.
Art. 8. [De verantwoordelijke die wil aansluiten bij de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding, is gehouden de dierenarts bedoeld bij artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 15 februari 1995 houdende bijzondere maatregelen van epidemiologisch toezicht op en preventie van aangifteplichtige varkensziekten, als bedrijfsdierenarts aan te wijzen]. De bedrijfsdierenarts moet bovendien voldoen aan de voorwaarden die door de Minister van landbouw worden bepaald.
(K.B. 15.02.1995)
Art. 9. De bedrijfsdierenarts verbindt zich schriftelijk tegenover het verbond zijn opdrachten in het kader van de bedrijfsbegeleiding stipt uit te voeren met inbegrip van alle daarbij horende administratieve verplichtingen.
Die verbintenis wordt in drie exemplaren opgesteld waarvan één wordt bewaard in het verbond, één aan de dierenarts wordt afgegeven en één ter kennisgeving aan de Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen wordt gezonden.
Art. 10. Indien de bedrijfsdierenarts zijn verbintenis niet naleeft, beslist de beheerraad van het verbond dit ter kennis te brengen aan de Gewestelijke Raad van de Orde der dierenartsen.
Art. 11.
§ 1. Het programma van diergeneeskundige begeleiding wordt in gemeenschappelijk overleg opgesteld door de verbonden. Dit programma kan aangepast worden aan de bijzondere noden van het hun toegewezen gebied, doch moet voldoen aan de basisgegevens door de Minister van Landbouw vastgesteld.
§ 2. Teneinde een zo goed mogelijke coördinatie te bevorderen richt de Minister van Landbouw één of meer commissies op voor varkensgezondheidszorg, waarvan hij de territoriale bevoegdheid bepaalt, waarin vertegenwoordigers van de belanghebbende kringen zetelen.
Art. 12. Volgens de modaliteiten bepaald door de Minister van Landbouw kunnen, onder het gezag van de Dienst voor diergeneeskundige inspectie aan de varkenshouders, aangesloten bij de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding, getuigschriften worden afgeleverd waaruit blijkt dat hun bedrijf vrij is van bepaalde ziekten.
Art. 13. Wanneer uit wetenschappelijk onderzoek of uit de ondervinding opgedaan in de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding blijkt dat een bepaalde ziekte door collectieve inspanningen kan bedwongen worden, kan de Minister van Landbouw, op advies van de bevoegde commissie voor varkensgezondheidszorg, opdracht geven aan de betrokken verbonden tegen deze ziekte een georganiseerde bestrijding in te richten die open staat voor alle varkenshouders.
Art. 14. De kosten voor de laboratoriumonderzoeken voorzien in het kader van dit besluit, vallen ten laste van de verbonden. De Minister van Landbouw bepaalt, de verbonden gehoord, het bedrag van de retributie die aan de verbonden wordt betaald voor onderzoeken uitgevoerd in de opsporingscentra ten behoeve van varkenshouders die niet aangesloten zijn bij de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding.
Art. 15. Voor de diagnostische, organisatorische en voorlichtingsopdrachten die in toepassing van dit besluit aan de verbonden worden toevertrouwd, kan de Minister van landbouw, binnen de perken van de begrotingswet, financiële steun verlenen. Deze vertegenwoordigt een forfaitaire bijdrage voor algemene kosten aan elk betrokken verbond. De werkingskosten kunnen naar gelang de noodwendigheden, volgens op de door de Minister van Landbouw bepaalde wijze hetzij forfaitair, hetzij per prestatie vergoed worden.
Art. 16. [ ...]
(K.B. 24.09.1997)
Art. 17. De Dienst voor diergeneeskundige inspectie verleent zijn medewerking aan de bij dit besluit bepaalde activiteiten en waakt over de uitvoering ervan.
Art. 18. Dit besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Art. 19. Onze Minister van Landbouw en Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.
Wijzigingen:
Koninklijk besluit van 15.02.1995 (B.S. 23.03.1995)
Koninklijk besluit van 24.09.1997 (B.S. 15.11.1997)
www.favv.be