De familierechter kan een vervreemdingsverbod opleggen met betrekking tot eigen goederen of roerende of onroerende goederen afhangende van de huwgemeenschap.
Inzake onroerende goederen kan er ook een verbod worden opgelegd om deze te hypothekeren.
Deze vordering dient niet bij automatisme toegekend te worden. Het is de rechter toegelaten om dit verbod slechts ten dele in te willigen waarbij dus bepaalde goederen met machtiging van de rechtbank kunnen gerealiseerd worden zonder dat dit een vooruitlopen uitmaakt op de definitieve vereffeningverdeling van de huwgemeenschap en waarbij een gedeeltelijke realisatie kan worden toegestaan om een voorlopige terbeschikkingstelling mogelijk te maken van bepaalde activa van de gemeenschap in het belang van de gemeenschap (zie J. Gerlo, huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keuere, 2004, pagina 88).
In veel echtscheidingen wordt hieraan voorbijgegaan en wordt al te gemakkelijk ingestemd met een gevraagd vervreemdingsverbod voornamelijk dan met betrekking tot gemeenschappelijke goederen. Wanneer de huwgemeenschap echter heel wat schulden kent waardoor de inkomstensituatie en van de partijen zwaar wordt uitgehold (met de risico's van onderhoudsvorderingen van dien) kan het interessant zijn om een vervreemdingsverbod aan te vechten, dan wel een uitdrukkelijke toestemming te vragen onbepaalde onroerende goederen te verkopen, teneinde de opbrengst ervan aan te wenden verdelging van de schulden, dan wel om de opbrengst te blokkeren in afwachting van de vereffeningverdeling, dan wel deze opbrengst voorlopig te verdelen.
Hierna kan er plots een gans andere situatie ontstaan met betrekking tot de wederzijdse vermogenstoestand van de beide partijen met alle gevolgen vandien met betrekking tot gebeurlijke onderhoudsvorderingen.
Meer zelfs de rechter kan enkel een vervreemdingsverbod opleggen wanneer de belangen in een van de verzoekende echtgenoot of de kinderen in het gedrang dreigen te komen (zie W. Pintens, inleiding tot het familiaal vermogen strijkt, Leuven, universitaire pers, 2002, 189 en H. Casman, huwelijksvermogensrecht, I, 12, p. 14).
Dit vervreemdingsverbod heeft overigens enkel maar nut met betrekking tot eigen goederen die niet als de voornaamste gezinswoning dienen aangezien de andere goederen op basis van rechtsgronden reeds beschermd zijn (bijvoorbeeld artikel 1418 burgerlijk wetboek en artikel 1422 gerechtelijk wetboek, dan wel artikel 315 en 224 burgerlijk wetboek).
Hier tegenover staat dat een vordering tot de machtiging van de verkoop van een gemeenschappelijk goed wel degelijk zinvol kan zijn (zie hoger).
Indien een echtgenoot hiertegen verweer voert kan een tegeneis gevorderd worden dat het eigen onroerend goed wel degelijk kan verkocht worden maar dat de opbrengst dient geblokkeerd te blijven op een geblokkeerde rekening in België.
Het vervreemdingsverbod is echter niet onmiddellijk tegenstelbaar ten aanzien van derden. Om het vervreemdingsverbod tegenstelbaar aan derden te maken, dienen de publiciteit voorschriften te worden nageleefd zoals opgesomd in artikel 1253 sexies tot 1253 octies van het gerechtelijk wetboek.