De opgelegde beëindiging van de samenwoonst
Niemand kan verplicht worden om gehuwd te blijven. De partij die beslist tot echtscheiding over te gaan kan in elk geval de beëindiging van de samenwoonst bekomen. Dit kan bij een beslissing van de familierechter voorafgaand aan de echtscheiding of in een echtscheidingsprocedure voor de familierechtbank. De rechter zal in dit geval rekening houdend met het wederzijds belang van de partijen en hun kinderen de moeilijke beslissing nemen wie in de gezinswoning mag blijven en wie de woning dient te verlaten. Waarmee zal de rechter rekening houden?
- op grond van de nieuwe wet die het partnergeweld beteugelt kan de dader van partnergeweld de woning worden ontzegd;
- heel vaak wordt de woning voorlopig toebedeeld aan de ouder bij wie de kinderen het meest zullen verblijven;
- wanneer één van de partners zijn beroep in woning uitoefent zal hiermee rekening worden gehouden in de beslissing;
- wanneer één van de partijen reeds zelf de woning verlaten heeft en zich reeds “ afzonderlijk” geïnstalleerd of genesteld heeft zal deze partij het moeilijk hebben om de rechter te overtuigen om hierna opnieuw de gezinswoning voorlopig toebedeeld te krijgen;
- de rechter zal nagaan welke partij zich het gemakkelijkst ergens anders kan vestigen (beroep, familiale opvangmogelijkheid, afstand van het werk, financiële draagkracht).
- Ook het schuldcriterium zal in bepaalde mate kunnen meespelen;
Deze voorlopige regeling houdt geen verdeling in. Pas na de echtscheiding zal dan de verdeling plaats vinden tussen de echtgenoten, waarbij in de regel een vergoeding zal bepaald worden die de partij die de woning voorlopig toegewezen kreeg zal dienen te betalen aan de andere partij.
Ook inzake huurwoningen kan de rechter afzonderlijke woonst opleggen. Meestal wordt samen met de afzonderlijke verblijfsregeling ook een verontrustingverbod in de woning opgelegd. Een straatverbod zal in de regel slechts opgelegd worden wanneer het verontrustingverbod miskend wordt en er zich feiten van enige ernst hebben voorgedaan.
Het verzoek om afzonderlijk te wonen werd onder meer afgewezen:
- wanneer door de afzonderlijke woonst een huwelijkspartner zijn socio-professionele uitsluiting tot gevolg had: Vred. Grâce Hollogne, 04/04/2000, JLMB 2000, 1748.
- wanneer het echtelijk conflict wordt geveinsd om fiscale redenen (Vred. Grimbergen 29/12/2004, RABG, 2005, 1751), of om schuldeisers te ontlopen Vred. Grâce Hollogne, 11/07/2000, JLMB 2000, 1750.
Wanneer de vrederechter een afzonderlijke woonst toestaat is zulk bijzonder ingrijpend voor de persoon die de echtelijke woonst dient te verlaten. Daarom wordt meestal een overbruggingsperiode van meestal een maand voorzien, zodat de nodige schikkingen kunnen getroffen worden. Vred. Grâce Hollogne, 04/04/2000, JLMB 2000, 1743 en Echtscheidingsjournaal 2006,21.
Even voorlopig kan de rechter aan de partij die de woning dient te verlaten het voorlopig bezit toekennen van een aantal goederen die deze dan uit de woning kan meenemen. Bij vrees tot ontvreemding kan een notaris of gerechtsdeurwaarder worden aangesteld ter opstelling van een inventaris. In deze inventaris (die ook minnelijk kan opgesteld) kunnen ook de gelden, spaartegoeden, roerende waarden, schulden, vorderingen en alle overige activa en passiva worden vermeld.
Ook andere dringende en noodzakelijke beslissingen mbt het vermogen van het gezin en de opvoeding, onderhoud en verblijfsregeling van de kinderen kunnen aldus door de rechtbank opgelegd naast de bepaling van onderhoudsgelden.
De loutere beslissing van een huwelijkspartner om aan het huwelijk een einde te stellen volstaat dus om deze reeks maatregelen te laten horen uitspreken.