Circulaire 2022/C/55 betreffende de hervorming van de rolrechten
Het systeem van de heffing en de inning en de invordering van de rolrechten werd hervormd door de wet van 14 oktober 2018 tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten. Huidige circulaire beschrijft de belangrijkste wijzigingen voor de AAII door deze en navolgende wetswijzigingen, op gebied van inning en invordering van de rolrechten.
Griffierechten; rolrechten; vrijstellingen; betaling rolrecht; domaniale wet; expeditierecht; dading
(Deze circulaire vervangt de Circulaire 2022/C/16 betreffende de hervorming van de rolrechten)
I. Inleiding
Het systeem van de heffing en de inning en de invordering van de rolrechten werd hervormd in 2018[1].
Voor de heffing van de rolrechten keert men grotendeels terug naar het vorige systeem van rolrechten, zoals van toepassing vóór de vernietiging door het Grondwettelijk hof[2].
De hoogte van de rolrechten wordt dus teruggekoppeld aan het niveau van het gerecht waarbij het geding aanhangig wordt gemaakt.
Bovendien:
- geldt inzake de vrijstellingen:
- de vrijstelling in fiscale zaken wordt behouden,
- een vrijstelling inzake procedures in het kader van boek XX van het Wetboek van economisch recht wordt ingevoerd,
- de vrijstelling inzake bepaalde sociale zaken wordt veralgemeend tot alle zaken die onder de materiële bevoegdheid van het arbeidsgerecht vallen, en;
- blijft het principe van de voortdurende aanhangigheid voor de familierechtbank behouden. Dit vertaalt zich in een rolrecht dat eenmaal wordt betaald voor de hele duurtijd van de zaak voor de familierechtbank.
De belangrijkste wijzigingen voor de AAII zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 28 januari 2019[3] en betreffen de inning en de invordering van de rolrechten.
De rolrechten moeten niet langer door de eisende partij aan de griffier worden betaald onder de vorm van een provisie op het ogenblik van de rolstelling. De verzoekende partij moet de rolrechten dus niet langer voorschieten. De griffier zal voortaan geen actieve rol meer vervullen bij de inning van de rolrechten, afgezien van het inbrengen van de gegevens in de applicatie waaruit de FOD Justitie de gegevens zal halen die nodig zijn om de FOD Financiën toe te laten de rechten te innen.
De rolrechten worden niet meer vóór de aanvang van het geding geïnd, maar na de afloop ervan. De rolrechten worden opeisbaar op de datum van het vonnis of het arrest.
Er is een rechtstreekse inning en invordering van de rolrechten door de AAII bij de uiteindelijke schuldenaars van die rechten.
Tenslotte voert de wet nog een vrijstelling van het expeditierecht in op de aflevering van de eerste uitvoerbare titel van een vonnis of arrest.
II. Welke rolrechten zijn verschuldigd
TARIEVEN
Voor elke inschrijving van zaken op de algemene rol, op de rol van de verzoekschriften of op de rol van de vorderingen in kort geding, is er een rolrecht verschuldigd ten bedrage van[4]:
Rechtbank
|
Bedrag rolrecht
|
vredegerechten en politierechtbanken
|
50,00 EUR
|
rechtbanken van eerste aanleg en ondernemingsrechtbanken
|
165,00 EUR
|
hoven van beroep
|
400,00 EUR
|
Hof van Cassatie
|
650,00 EUR
|
VRIJSTELLINGEN
De reeds bestaande vrijstelling in fiscale zaken wordt behouden. Alle geschillen inzake belastingen zijn volledig vrijgesteld van het rolrecht[5].
Eveneens wordt de algemene vrijstelling voor openbare besturen behouden. De vonnissen en arresten houdende veroordeling van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, van de openbare instellingen die zijn opgericht door de Staat, en van de inrichtingen van de Gemeenschappen en de Gewesten zijn vrijgesteld van het rolrecht[6].
Er worden twee nieuwe vrijstellingen ingevoerd.
Vooreerst wordt de vrijstelling inzake bepaalde sociale zaken veralgemeend tot alle zaken die onder de materiële bevoegdheid van het arbeidsgerecht vallen. Er geldt dus een vrijstelling voor de inschrijving van alle zaken die worden gebracht voor de arbeidsgerechten[7].
De tweede nieuwe vrijstelling betreft de inschrijving van zaken die ingeleid worden in het kader van het boek XX van het Wetboek van economisch recht (WER)[8], betreffende de “Insolventie van ondernemingen”.
Deze vrijstelling betreft dus alle vorderingen die verband houden met een procedure van gerechtelijke reorganisatie en van faillissement[9], zelfs wanneer deze insolvabiliteitsprocedure onder de oude wet werd geopend.
ROLRECHTEN GEHEVEN IN HET KADER VAN FAMILIEZAKEN - SPOEDEISENDHEID
In zaken die geacht worden spoedeisend te zijn[10], moeten de rolrechten bij de aanhangigmaking bij de familierechtbank slechts één keer worden betaald, wanneer het gaat om een wijziging van een vordering waarover de familierechtbank zich al heeft uitgesproken of om wijziging in de uitoefening van het ouderlijk gezag uitgesproken door de jeugdrechtbank[11].
Dit stelsel van voortdurende aanhangigheid is enkel van toepassing bij de familierechtbank en niet bij de familiekamers van het hof van beroep.[12]
III. Rolrechten niet langer vooraf verschuldigd
Rolrecht wordt opeisbaar op tijdstip vonnis of arrest
De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het recht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
1°de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
2°de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, in welk geval het recht ten dele door de eiser en ten dele door de verweerder verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling[13]. De verzoekende partij moet het bedrag dus niet langer voorschieten bij het begin van het geding[14].
Door de verschuiving van het opeisbaar worden van de rolrechten naar het tijdstip van het vonnis of het arrest, worden de rolrechten niet meer voor de aanvang van het geding, maar na de afloop ervan geïnd.
DOORHALING OF WEGLATING VAN DE ROL
In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten[15], is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen[16].
IV. Vermelding van het rijksregisternummer of het ondernemingsnummer in de procedurestukken
De vermelding van het rijksregisternummer of het ondernemingsnummer van de eiser in de gedinginleidende akte[17] wordt verplicht, zodat de latere invordering van de rolrechten wordt vergemakkelijkt[18].
Indien een gedinginleidende akte uitgaat van een administratie van de FOD Financiën, moet het ondernemingsnummer van de FOD Financiën (0308.357.159) op de akte worden vermeld.
De rechter moet in het vonnis de naam, de voornaam, de woonplaats die de partijen bij hun verschijning en hun conclusies hebben opgegeven en, in voorkomend geval, hun rijksregisternummer of ondernemingsnummer vermelden[19].
V. Inning en invordering van de rolrechten
De wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen (BS van 28.01.2022) heeft een aantal wijzigingen aangebracht aan het koninklijk besluit van 28 januari 2019.[20]
ONTVANGST LIJSTEN ROLRECHTEN
De FOD Justitie maakt via een elektronische flux de lijsten met opeisbaar geworden rolrechten over aan de FOD Financiën, binnen de drie werkdagen na de dag waarop ze opeisbaar zijn geworden[21].
VERZENDING BETALINGSBERICHT
De FOD Financiën, AAII, verzendt onverwijld aan elk van de belastingschuldigen een bericht waarin ze worden bevolen de belasting te betalen binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de ontvangst ervan[22].
|
Het betalingsbericht vermeldt de gegevens meegedeeld door de FOD Justitie, het rekeningnummer waarop het verschuldigde bedrag moet worden betaald en de gegevens betreffende de dienst die toelichting kan geven bij het bericht. Het vermeldt tevens dat een administratieve boete van rechtswege verschuldigd zal zijn in geval de betaling niet wordt gedaan voor het verstrijken van de uiterste datum van betaling.
|
Het betalingsbericht wordt geacht ontvangen te zijn de derde werkdag volgend op de afgifte ervan bij de universele postdienst.
LAATTIJDIGE BETALING VAN DE ROLRECHTEN – ADMINISTRATIEVE BOETE
De administratieve boete is van rechtswege verschuldigd in geval de betaling niet wordt gedaan voor het verstrijken van de uiterste datum van betaling.
Het bedrag van de administratieve boete wegens laattijdige betaling bedraagt de helft van het per zaak verschuldigde bedrag aan rolrecht, en dit ongeacht het aandeel van de betrokken belastingschuldige in dit bedrag. Het bedrag mag niet minder bedragen dan 25 euro[23].
De verschuldigde administratieve boete bedraagt dus:
Rechtbank
|
Bedrag administratieve boete
|
vredegerechten en politierechtbanken
|
25,00 EUR
|
rechtbanken van eerste aanleg en ondernemingsrechtbanken
|
82,50 EUR
|
hoven van beroep
|
200,00 EUR
|
Hof van Cassatie
|
325,00 EUR
|
De administratieve boete wordt per belastingschuldige vastgesteld, ongeacht het aandeel van de betrokken belastingschuldige in de te betalen rolrechten.
Een voorbeeld ter verduidelijking:
Indien in eerste aanleg beide partijen voor de helft in het ongelijk worden gesteld en geen van hen leeft de betalingstermijn na, zullen zij ieder een boete van 165/2 EUR = 82,50 EUR moeten betalen.
LAATTIJDIGE BETALING VAN DE ROLRECHTEN – WAT INGEVAL VAN HOGER BEROEP?
De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het rolrecht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter over het rolrecht kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen het vonnis gewezen in eerste aanleg waarin een partij in het ongelijk is gesteld, en dus ook tot betaling van de rolrechten is veroordeeld, kan deze partij hoger beroep instellen. Maar zolang de rolrechten niet zijn betaald, zal de griffier geen zittingsdag bepalen[24].
INVORDERING VOLGENS DE DOMANIALE WET
Een rolrecht is een belasting, die verschuldigd is als bijdrage in de kosten van de rechtspleging.
De rolrechten die niet tijdig worden betaald, evenals de administratieve boete wegens laattijdige betaling, worden, krachtens de domaniale wet van 22 december 1949, opgenomen in een innings- en invorderingsregister, opgemaakt en uitvoerbaar verklaard en ter kennis gebracht van de schuldenaar.[25]
Het rolrecht wordt geacht niet het voorwerp uit te maken van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot de betaling ervan[26].
De tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister kan worden gestuit door een vordering in rechte voor de rechtbank van eerste aanleg[27].
DADING
Er kunnen geen dadingen worden gesloten bij de invordering van de rolrechten.
Het is daarentegen mogelijk dadingen te sluiten in het kader van de invordering van de administratieve boeten[28].
In deze context kan de adviseur-generaal van de AAII waaronder de schuldenaar ressorteert – of zijn gemachtigde – de administratieve boeten kwijtschelden.
|
VERJARING
De invordering van de rolrechten verjaart na 5 jaar te rekenen van de datum waarop de rechten opeisbaar zijn geworden[29].
VI. Expeditierecht - vrijstelling
Voor de aflevering van de eerste uitvoerbare uitgifte van het vonnis of het arrest moet geen expeditierecht meer worden betaald[30].
Voor de afgifte van een tweede uitvoerbare uitgifte van het vonnis of arrest moet de partij die daarom vraagt wel het expeditierecht blijven betalen[31].
[1] Wet van 14 oktober 2018 tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen (B.S. van 20 december 2018), in werking getreden op 1 februari 2019. Artikelen 2 tot 3 vernietigd door het arrest nr. 84/2021 van 10 juni 2021 van het Grondwettelijk Hof (voor een commentaar over dit arrest, zie de circulaire AADP, 2021/C/108).
[2] Arrest nr. 13/2017 van 9 februari 2017 van het Grondwettelijk hof: het Grondwettelijk hof vernietigde de artikelen 3 tot 6 van de wet van 28 april 2015 die de hoogte van het rolrecht bepaalden in functie van de waarde van de vordering, met ingang van 1 september 2017, zodat vanaf die datum terug de vóór 1 juni 2015 geldende tekst van toepassing was.
[3] Koninklijk besluit van 28 januari 2019 betreffende de uitvoering van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en het houden van de registers in de griffies van de hoven en rechtbanken (B.S., 31 januari 2019).
[4] Art. 2, a) van de wet van 14 oktober 2018.
[5] Gezamelijke toepassing van de art. 2791 en 162, 4° van het Wetboek der registratierechten.
[6] Gezamelijke toepassing van de art. 2791 en 161, 1°bis, van het Wetboek der registratierechten.
[7] Art. 2791, 3° 162, 4° van het Wetboek der registratierechten.
[8] Art. 2791, 4° 162, 4° van het Wetboek der registratierechten.
[9] Art. I.22, WER.
[10] Art. 1253ter/7 Ger.W.
[11] Art. 2691, tweede lid 162, 4° van het Wetboek der registratierechten, ingevoegd door art. 2, c) van de wet van 14 oktober 2018.
[12] Parl. St., Kamer, zitting 2016-2017, nr. 2569/001, p. 11-13.
[13] Art. 269², § 1 van het Wetboek der registratierechten, zoals vervangen door art. 3 van de wet van 14 oktober 2018.
[14] Parl. St., Kamer, zitting 2017-2018, nr. 2569/010.
[15] Art. 730 Ger.W
[16] Art. 269², § 2 van het Wetboek der registratierechten, zoals vervangen door art. 3 van de wet van 14 oktober 2018.
[17] Art. 11, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25 en 27 van de wet van 14 oktober 2018.
[18] Wat betreft de verweerders, zou het aan de griffie toekomen om de noodzakelijke opzoekingen te doen opdat deze vermeldingen worden opgenomen in het vonnis.
[19] Art. 14 van de wet van 14 oktober 2018.
[20] De bepalingen van de wet met betrekking tot de rolrechten zijn in werking getreden op 07.02.2022.
[21] Art. 3 van het KB van 28 januari 2019.
[22] Art. 4, eerste lid van het KB van 28 januari 2019 (zoals gewijzigd door art. 106 van de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen).
[23] Art. 288bis van het Wetboek der registratierechten, ingevoegd door art. 10 van de wet van 14 oktober 2018; art. 5 van het KB van 28 januari 2019.
[24] Art. 1057, eerste lid, 8°, Ger.W, zoals gewijzigd door art. 19 van de wet van 14 oktober 2018.
[25] Art. 3, §§ 2 tot 4 van de domaniale wet van 22 december 1949; art. 6 van het KB van 28 januari 2019 (zoals vervangen door art. 107 van de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen).
[26] Art. 3, § 2 van de domaniale wet van 22 december 1949; art. 6 van het KB van 28 januari 2019.
[27] Art. 19, § 2, WMGI.
[28] Art. 6, tweede lid, van het KB van 28 januari 2019 (zoals vervangen door art. 107 van de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen).
[29] Art. 7 van het KB van 28 januari 2019.
[30] Art. 280, 9° van het Wetboek der registratierechten.
[31] Art. 28 van de wet van 14 oktober 2018.
Vorige regeling rolrechten sinds 01/01/2019 (Wet 14/10/2018 B.S. 10/12/2018) voorafgaand aan circulaire 2022/C/55
Sinds 1 februari 2019 wordt het tarief van het rolrecht niet meer bepaald door de waarde van het geschil, evenmin als de soort rol (algemene rol, register van verzoekschriften of register van de vorderingen in kort geding) waarop de zaak werd ingeschreven.
Het tarief wordt bepaald door de Rechtbank waar de zaak wordt ingeschreven:
Rechtbank
|
Rolrecht vanaf 1 februari 2019
|
Vredegerecht
|
50 EUR
|
Politierechtbank
|
50 EUR
|
Rechtbank van eerste aanleg
|
165 EUR
|
Ondernemingsrechtbank
|
165 EUR (tenzij bij vorderingen in het kader van insolventieprocedures)
|
Hof van Beroep
|
400 EUR
|
Hof van Cassatie
|
650 EUR
|
Zaken die worden geacht spoedeisend te zijn zoals bedoeld in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek zijn onderworpen aan een eenmalig recht wanneer de nieuwe aanhangigmaking bij de familierechtbank het wijzigen van een vordering waarover deze zich al heeft uitgesproken, tot doel heeft.
Door wie en wanneer dient het rolrecht betaald?
Het rolrecht dient betaald op het einde van de procedure. De rechter bepaalt wie de rolrechten moet betalen. In de huidige vernieuwde regeling zal men het rolrecht pas op het einde van de procedure moeten betalen. De rechter hanteert hierbij volgende regel:
De rolrechten worden betaald door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behoudens indien de andere partij in het ongelijk werd gesteld. Aldus dient principieel de in het ongelijk gestelde partij de rolrechten te betalen en bepaalt de rechter de verdeling van de rolrechten indien de partijen elk voor een deel in het ongelijk werden gesteld.
Sanctie:
Een administratieve boete wordt opgelegd van minimaal 25 euro en maximaal 50% van het rolrecht.
Expeditierecht
Er is (sinds de van Wet 14/10/2018 B.S. 10/12/2018) geen expeditierecht verschuldigd voor de afgifte van de eerste uitvoerbare uitgifte van een vonnis of arrest. Het expeditierecht is enkel verschuldigd voor de afgifte van een tweede uitvoerbare afgifte vragen.
Overzicht tarieven in gerechtszaken
zie deze link
Gevolgen voor de pro-fisco verklaring
Ingevolge het arrest van het Grondwettelijk hof van 9 februari 2017 werd art. 3 tot 6 de wet van 28 april 2015 tot wijziging van het Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten ten einde de griffierechten te hervormen, vernietigd. Dit arrest had uitwerking vanaf 1 september 2017, tenzij de wetgever voor die datum de bepalingen van art. 3 tot 6 van de wet van 28 april 2015 zou gewijzigd hebben. De wijziging door de wetgever kwam er pas op 14 oktober 2018.
Zowel door het arrest van het Grondwettelijk Hof als door de wet van 14 oktober heeft de pro-fisco verklaring geen nut meer ter bepaling van de rolrechten en mag zij als aanzien worden als afgeschaft.
Bovendien werd het oude artikel 269 (geldend vanaf 11 juni 2015) waarbij de pro fisco verklaring werd opgelegd weggelaten in het nieuwe art. 269 van het Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten.
Art. 269 van het Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten in de oude versie:
“Voor elke zaak die op de algemene rol, op de rol van de verzoekschriften of op de rol van de vorderingen in kort geding wordt ingeschreven, wordt er per eisende partij, zoals bedoeld in de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, een rolrecht geheven waarvan het bedrag overeenkomstig de hieronder vermelde tabel wordt vastgesteld. [tabel]
Voor de toepassing van het eerste lid, voegt elke eisende partij bij de akte die ter inschrijving op de rol wordt aangeboden, een pro-fiscoverklaring, opgemaakt onder de vorm door de Koning bepaald, van de schatting van de waarde van zijn definitieve vordering, zoals bepaald in artikel 557 van het Gerechtelijk Wetboek, of desgevallend, het feit dat zijn vordering niet in geld waardeerbaar is.
Indien de vordering is vrijgesteld van het rolrecht, wordt hiervan melding gemaakt in de pro-fiscoverklaring met opgave van de wettelijke grondslag.
Voor zaken aanhangig bij het Hof van Cassatie, bedraagt de waarde van de vordering de waarde van de vordering in hoger beroep.
Zonder deze pro-fiscoverklaring wordt de akte niet ingeschreven.
Geen enkel recht wordt geïnd bij de zaken voor de beslagrechter of de vrederechter in het kader van de toepassing van artikelen 1409, § 1, vierde lid, en 1409, § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Geen recht wordt geïnd bij de zaken voor de arbeidsgerechten en voor fiscale geschillen, behalve indien de waarde van de vordering hoger is dan 250.000 euro.
In afwijking van het derde lid, wordt er geen pro-fiscoverklaring van vrijstelling van rolrecht toegevoegd voor zaken voor de arbeidsgerechten en voor fiscale geschillen waarvan de waarde niet hoger is dan 250.000 euro.”
Aldus vervangen in huidige versie (wet van 14 oktober) leest thans als volgt:
“Voor elke zaak die op de algemene rol, in het register van de verzoekschriften of in het register van de vorderingen in kort geding wordt ingeschreven of terug ingeschreven, is er verschuldigd:
1° in de vredegerechten en de politierechtbanken, een recht van 50 euro;
2° in de rechtbanken van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbanken, een recht van 165 euro;
3° in de hoven van beroep een recht van 400 euro;
4° in het Hof van Cassatie een recht van 650 euro.
Geen enkel recht wordt geïnd bij de rechtsgedingen voor de beslagrechter of de vrederechter in het kader van de toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, en 1409, § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
De zaken die worden geacht spoedeisend te zijn zoals bedoeld in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek zijn onderworpen aan een eenmalig recht wanneer de nieuwe aanhangigmaking bij de familierechtbank het wijzigen van een vordering waarover deze zich al heeft uitgesproken, tot doel heeft. Dit stelsel wordt uitgebreid tot de maatregelen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag uitgesproken door de jeugdrechtbank, waarvan de wijziging wordt gevraagd voor de familierechtbank.
- § 1 De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het recht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
1° de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
2° de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, in welk geval het recht ten dele door de eiser en ten dele door de verweerder verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling.
- § 2 In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten bij toepassing van artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek, is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen.
- § 1 De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het recht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
1° de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
2° de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, in welk geval het recht ten dele door de eiser en ten dele door de verweerder verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling.
- § 2 In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten bij toepassing van artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek, is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen.”
Opstelrecht
Het opstelrecht (art. 269/4 Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten in de oude versie) werd door de wet van 14 oktober 2018 afgeschaft.
Uittreksel uit het Wetboek der registratie- hypotheek en griffierechten
“Titel III: Griffierecht in het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten (versie 2019 zoals van toepassing in Vlaanderen)
Art. 268
Onder de benaming van griffierecht wordt een belasting gevestigd op de hiernavolgende in de hoven en rechtbanken gedane verrichtingen:
1° de inschrijving van zaken op de algemene rol, op de rol van de verzoekschriften of op de rol van de vorderingen in kort geding;
2° het opstellen van akten van de griffiers, van vóór hen verleden akten, van zekere akten van de rechters en van de ambtenaren van het openbaar ministerie;
3° het afleveren van uitgiften, kopieën of uittreksels uit akten, vonnissen en arresten en van kopieën van andere stukken die op de griffie worden bewaard
Afdeling 1. Rolrecht
Art. 269
Voor elke zaak die op de algemene rol, in het register van de verzoekschriften of in het register van de vorderingen in kort geding wordt ingeschreven of terug ingeschreven, is er verschuldigd:
1° in de vredegerechten en de politierechtbanken, een recht van 50 euro;
2° in de rechtbanken van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbanken, een recht van 165 euro;
3° in de hoven van beroep een recht van 400 euro;
4° in het Hof van Cassatie een recht van 650 euro.
Geen enkel recht wordt geïnd bij de rechtsgedingen voor de beslagrechter of de vrederechter in het kader van de toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, en 1409, § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
De zaken die worden geacht spoedeisend te zijn zoals bedoeld in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek zijn onderworpen aan een eenmalig recht wanneer de nieuwe aanhangigmaking bij de familierechtbank het wijzigen van een vordering waarover deze zich al heeft uitgesproken, tot doel heeft. Dit stelsel wordt uitgebreid tot de maatregelen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag uitgesproken door de jeugdrechtbank, waarvan de wijziging wordt gevraagd voor de familierechtbank.
Art. 269
- § 1 De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het recht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
1° de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
2° de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, in welk geval het recht ten dele door de eiser en ten dele door de verweerder verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling.
- § 2 In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten bij toepassing van artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek, is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen.
Art. 270
Op akten van griffiers van hoven en rechtbanken of op akten die buiten bemoeiing van rechters vóór hen zijn verleden, wordt een opstelrecht geheven van 35 euro
Met akten van griffiers van hoven en rechtbanken worden gelijkgesteld, overschrijvingen gedaan door griffiers in hun registers, van de verklaringen van beroep of van voorziening in verbreking in strafzaken, door gedetineerden of geïnterneerden afgelegd
Art. 270
De verklaringen van keus van vaderland zijn onderhevig aan een opstelrecht, waarvan het bedrag op 35 euro wordt bepaald.
Dit recht is vatbaar voor teruggaaf ingeval de inwilliging bij een eindbeslissing van het bevoegd gerecht wordt geweigerd.
Afdeling 2. Expeditierecht
Art. 271
Op de uitgiften, kopieën of uittreksels die in de griffies worden afgegeven, wordt een expeditierecht geheven van:
1° 1,75 euro per bladzijde, in de vredegerechten en politierechtbanken;
2° 3 euro per bladzijde, in de hoven van beroep, de hoven van assisen, het militair gerechtshof, de arrondissementsrechtbanken, de rechtbanken van eerste aanleg, de ondernemingsrechtbanken en de krijgsraden;
3° 5,55 euro per bladzijde, in het Hof van cassatie.
Art. 272
Ongeacht op welke griffie en ongeacht op welke informatiedrager de aflevering geschiedt, wordt het recht op 0,85 euro per bladzijde bepaald, zonder dat het verschuldigd bedrag aan rechten lager mag zijn dan 1,75 euro per afgifte op papier en 5,75 euro op een andere drager:
1° voor de niet ondertekende kopieën . Indien echter bij één en hetzelfde verzoek en voor één en dezelfde zaak meer dan twee kopieën worden aangevraagd, wordt het tarief vanaf de derde kopie bepaald op 0,30 euro per bladzijde, zonder dat het globaal bedrag aan verschuldigde expeditierechten alsdan meer dan 1.450,00 euro kan bedragen;
2° voor uitgiften, kopieën of uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand of uit de registers welke de akten betreffende het verkrijgen, het herkrijgen, het behoud en het verlies van nationaliteit bevatten;
3° voor uitgiften, kopieën of uittreksels uit akten, vonnissen en arresten die krachtens artikel 162, 33°bis tot 37°bis, vrijstelling genieten van de formaliteit der registratie;
4° voor de uitgiften, kopieën of uittreksels van akten en stukken betreffende rechtspersonen ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen.
Hetzelfde recht is verschuldigd voor uitgiften, kopieën en uittreksels uit akten, vonnissen en arresten afgeleverd in ... kieszaken of militiezaken. Deze stukken dragen bovenaan de vermelding van hun bestemming; zij mogen tot geen andere doeleinden dienen.
Hetzelfde recht is eveneens verschuldigd voor de kopie van een elektronisch bestand. Het recht is verschuldigd voor elke gekopieerde elektronische bladzijde van het brondocument. De parameters van het brondocument, die de elektronische bladzijde bepalen, mogen bij het maken van de kopie niet gewijzigd worden.
Art. 273
Het recht wordt berekend per bladzijde van het arrest, het vonnis of de akte, welke in de uitgifte, de kopie of het uittreksel wordt weergegeven.
Het recht wordt evenwel éénvormig berekend alsof er slechts één bladzijde was, voor de uittreksels die worden afgeleverd ter uitvoering van artikel 121 van het Algemeen Reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
Art. 274
Wanneer in een uitgifte, kopie of uittreksel meerdere arresten, vonnissen of akten worden weergegeven, wordt het recht berekend per bladzijde van elk dezer documenten, zonder dat er, voor ieder van deze documenten, minder mag geheven worden dan het recht verschuldigd voor één bladzijde.
Art. 274bis
Voor kopieën van audiovisueel materiaal is, ongeacht op welke informatiedrager de kopie wordt afgeleverd, per gekopieerde minuut 1,15 euro verschuldigd, zonder dat de verschuldigde rechten minder mogen bedragen dan 5,75 euro. Een begonnen minuut telt voor een volle minuut.
Art. 274ter
De expeditierechten die verschuldigd zijn op één en hetzelfde verzoek voor één en dezelfde zaak, mogen 1.450,00 euro niet overschrijden.
Hoofdstuk II. Vrijstellingen
Art. 279
Zijn vrijgesteld van het rolrecht:
1° de inschrijvingen van zaken waarvan de vonnissen en arresten, krachtens artikelen 161 en 162 vrijstelling genieten van het recht of van de formaliteit der registratie.Het recht is echter verschuldigd voor de onder artikel 162, 13°, bedoelde procedures ...;
2° de inschrijving van een zaak door de griffier van het gerecht waarnaar de zaak verwezen werd overeenkomstig de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken of ingevolge een rechterlijke beslissing van onttrekking;
3° de inschrijving van zaken die worden gebracht voor de arbeidsgerechten;
4° de inschrijving van zaken die ingeleid worden in het kader van het boek XX van het Wetboek van economisch recht.
Art. 279
Zijn vrijgesteld van het opstelrecht:
1° de akten verleden in de gevallen voorzien door artikelen 161 en 162 ;
2° de akten of ontvangbewijzen ten blijke van het neerleggen of mededelen van stukken, sommen of voorwerpen ter griffie van de hoven en rechtbanken;
3° de faillissementsbekentenissen, alsmede de afsluitingen of vermeldingen die worden aangebracht op de registers, titels en stukken tot staving daarvan;
4°...
5°de processen-verbaal van nummering en visering van de koopmansboeken.
Art. 280
Zijn van expeditierecht vrijgesteld:
1° uitgiften, kopieën of uittreksels van of uit akten, vonnissen en arresten, die krachtens de artikelen 161 en 162 van het recht of van de formaliteit der registratie zijn vrijgesteld.
Deze bepaling is echter niet van toepassing:
- a) op de in artikel 272 laatste alinea, bedoelde uitgiften, kopieën of uittreksels;
- b) op de uitgiften, kopieën of uittreksels van of uit de in artikel 162, 5°, 6°, 13°, 27° en 33°bis tot 37°bis, bedoelde akten en vonnissen;
2° de uitgiften, kopieën of uittreksels van of uit vonnissen, arresten, beschikking of andere akten van rechtspleging, die de griffier ambtshalve of op verzoek van een der partijen toezendt aan de partijen, aan hun advokaten of aan derden, in uitvoering van het Gerechtelijk Wetboek of van andere wettelijke of reglementaire bepalingen;
3° de kopieën van verklaringen met het oog op de inschrijving of tot wijziging van een inschrijving in het rechtspersonenregister van de Kruispuntbank van Ondernemingen ambtshalve afgegeven of toegezonden aan de personen die de inschrijving of de wijziging aanvragen; de oorzaak van de vrijstelling moet op de kopie vermeld worden;
4° uitgiften, kopieën of uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand of uit de registers welke de akten betreffende het verkrijgen, het herkrijgen, het behoud en het verlies van nationaliteit bevatten ...;
5° de kopieën of uittreksels van vonnissen en arresten die afgeleverd worden aan juridische tijdschriften, aangewezen door de Minister van Financiën;
6°de uitgiften, kopieën of uittreksels afgegeven door de griffie van het Hof van beroep te Brussel, met het oog op de tenuitvoerlegging in België van de arresten en beschikkingen die een uitvoerbare titel uitmaken en gewezen zijn op grond van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, van de Europese Economische Gemeenschap of van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede bij de Overeenkomst betreffende bepaalde instellingen welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, en welke luidens de bewoordingen van die Verdragen vatbaar zijn voor gedwongen tenuitvoerlegging;
7° de grossen of kopieën, afgeleverd door de griffie van het Hof van beroep te Brussel, met het oog op de erkenning en de tenuitvoerlegging in België van de scheidsrechterlijke beslissingen geveld krachtens het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, opgemaakt te Washington op 18 maart 1965;
8° de kopieën in strafzaken, afgeleverd aan de vader of de moeder, aan een adoptant of aan de voogd in hun hoedanigheid van burgerlijke partij of van persoon die zich op grond van het dossier zou kunnen beroepen op een nadeel, wanneer de zaak betrekking heeft op een misdrijf gepleegd tegen een minderjarige en dat naar de wetten strafbaar is gesteld met een criminele of correctionele straf;
9° de uitvoerbare uitgiften van vonnissen en arresten die aan de partijen worden verstrekt anders dan krachtens een beschikking van de voorzitter van de rechtbank als bedoeld in artikel 1379 van het Gerechtelijk Wetboek.
Hoofdstuk III. Diverse bepalingen
Art. 283
In de in artikel 160 voorziene gevallen, worden de griffierechten in debet vereffend en ingevorderd volgens de regelen die van toepassing zijn op de onder dezelfde voorwaarden vereffende registratierechten.
Art. 284
Worden eveneens in debet vereffend, de griffierechten verschuldigd op uitgiften, kopieën van en uittreksels uit akten, vonnissen en arresten, wanneer die stukken in strafzaken worden afgeleverd aan het openbaar ministerie of aan de Rijksagenten belast met de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten.
De rechten worden onder de gerechtskosten begrepen en als dusdanig ingevorderd ten laste van de partij die er toe veroordeeld werd.
Art. 284bis
In debet worden eveneens vereffend, de griffierechten verschuldigd op de kopieën in strafzaken die worden afgegeven met toepassing van de artikelen 674bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. De rechten alsmede de andere kosten worden ingevorderd overeenkomstig de bepalingen van hetzelfde Wetboek.
Art. 285
De wijze van heffing der griffierechten en het houden der registers in de griffies van de hoven en rechtbanken worden bij koninklijk besluit geregeld.
Daarbij kan de medewerking van de griffiers bij de heffing van de griffierechten worden voorzien, zonder dat zij daardoor de hoedanigheid van Staatsrekenplichtige verkrijgen.
Inbreuken op de voorschriften van evenbedoeld koninklijk besluit kunnen worden bestraft met boeten waarvan het bedrag per inbreuk 250 EUR niet mag te boven gaan.
Art. 286
Er is verjaring:
1° voor het invorderen der griffierechten en -boeten, na twee jaar, te rekenen van de dag waarop zij aan de Staat verworven zijn;
2° voor de vordering tot teruggaaf van ten onrechte geheven rechten en boeten, na twee jaar, te rekenen van de dag der betaling.
Die verjaringen worden gestuit overeenkomstig artikelen 217.
Verjaring voor het invorderen der in debet vereffende rechten ontstaat echter zoals die voor de onder dezelfde voorwaarden vereffende registratierechten.
Art. 287
De bepalingen van titel I betreffende de vervolgingen en gedingen en de moratoire interesten, zijn toepasselijk op de griffierechten.
Art. 288
De Koning kan wat de rolrechten betreft bij een in Ministerraad overlegd besluit de regels bepalen inzake de inning, de verjaringstermijnen, de wijzen waarop de verjaring wordt gestuit of geschorst, de vervolgingen en gedingen en de moratoire interesten en daarbij afwijken van de in artikelen 286 en 287 bepaalde regels. De besluiten die genomen worden in toepassing van dit artikel, worden bekrachtigd door de wet binnen de 12 maanden volgend op de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 288bis
De Koning kan bepalen dat wegens de laattijdige betaling van een rolrecht een administratieve boete zal verschuldigd zijn waarvan het bedrag niet minder kan bedragen dan 25 euro en niet hoger mag zijn dan de helft van het recht bepaald in artikel 269.”