Uittreksel uit het (nieuw) BW
“Art. 5.268. Definitie
Er is sprake van schuldvermenging wanneer de hoedanigheden van schuldeiser en schuldenaar van een verbintenis in dezelfde persoon verenigd worden.
Dat is niet het geval wanneer de verbintenis twee onderscheiden vermogens van eenzelfde persoon betreft.”
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
Art. 5.268 Burgerlijk Wetboek codificeert het regime van de schuldvermenging volgens het geldend recht, weliswaar met een correctie van de formulering van artikel 1300 van het Burgerlijk Wetboek
Op het einde van artikel 1300 oud BW wordt immers onterecht de indruk gewekt dat er voor schuldvermenging twee schuldvorderingen nodig zijn.
Anderzijds is er alleen sprake van schuldvermenging als de verbintenis actief en passief bestaat binnen eenzelfde vermogen. Voorts kan schuldvermenging zich niet voordoen indien een persoon uitzonderlijk aan het hoofd staat van twee vermogens (door de aanvaarding van een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving of een door de schuldeisers van de overledene geëiste scheiding van vermogen): in dergelijke gevallen blijft de schuld immers opeisbaar.
Art. 5.268 (nieuw) BW tweede lid verduidelijkt dat.
Uittreksel uit het (nieuw) BW
“Art. 5.269. Gevolgen van schuldvermenging
De schuldvermenging schorst van rechtswege de opeisbaarheid van de verbintenis.
Indien die opeisbaarheid definitief wordt verhinderd, doet de schuldvermenging de verbintenis van rechtswege teniet.”
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
In het oud Burgerlijk Wetboek wordt schuldvermenging vermeld als grond voor het tenietgaan van verbintenissen. De rechtsleer en de rechtspraak zien daarin eerder een feitelijke hindernis voor de uitvoering ervan.
De verbintenis blijft bestaan, alleen is de opeisbaarheid door de aard van de zaken bevroren. Het is immers niet te bevatten dat iemand zijn eigen schuldeiser is.
Als de hindernis die de uitvoering van de verbintenis belemmerde, verdwijnt, wordt de schuld opnieuw opeisbaar. Hetzelfde geldt ook wanneer de schuld bijvoorbeeld het voorwerp uitmaakt van een overdracht van de schuldvordering of een andere overdrachtstechniek (zoals een betaling met subrogatie).
Er mag echter niet worden uitgesloten dat de verhindering definitief wordt. In dergelijke gevallen heeft de schuldvermenging een radicaler gevolg en doet ze de verbintenis teniet.
Uittreksel uit het (nieuw) BW
“Art. 5.270. Schuldvermenging en borgen
Schuldvermenging die in de persoon van de hoofdschuldenaar plaatsheeft, strekt tot voordeel van zijn borgen.
Schuldvermenging die in de persoon van de borg plaatsheeft, heeft geen invloed op de hoofdverbintenis.”
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
Art. 5.270 (nieuw) Burgerlijk Wetboek maakt een codificatie uit van het geldende recht, meer bepaald van het eerste en het tweede lid van artikel 1301 van het oud Burgerlijk Wetboek.
uittreksel uit het oud burgerlijk wetboek
AFDELING V. - SCHULDVERMENGING.
Art. 1300. Wanneer de hoedanigheden van schuldeiser en schuldenaar in dezelfde persoon verenigd worden, heeft van rechtswege schuldvermenging plaats, waardoor de twee schuldvorderingen teniet gaan.
Art. 1301. Schuldvermenging die in de persoon van de hoofdschuldenaar plaatsheeft, strekt tot voordeel van zijn borgen;
Schuldvermenging die in de persoon van de borg plaatsheeft, doet geenszins de hoofdverbintenis teniet;
Schuldvermenging die in de persoon van de schuldeiser plaatsheeft, strekt niet verder tot voordeel van zijn hoofdelijke medeschuldenaars dan voor het aandeel waarvoor hij schuldenaar was.