Art. 1321, § 1 en § 3, 3° Ger.W. bepaalt dat, behalve in geval van akkoord over het bedrag van onderhoudsbijdrage in het belang van het kind, elke rechterlijke beslissing die de onderhoudsbijdrage vaststelt op grond van art. 203, § 1 BW, de aard van de buitengewone kosten vermeldt die in acht genomen kunnen worden, het deel van deze kosten dat elk van de ouders voor zijn of haar rekening dient te nemen alsook de modaliteiten voor de aanwending van deze kosten.
De rechtbank kan overeenkomstig art. 1253ter/7 § 1 Ger.W. deze modaliteiten alleen wijzigen wanneer zich een nieuwe omstandigheid betreffende de toestand van de ouders of van de kinderen voordoet waardoor het belang van de kinderen in het gedrang kan komen.
Een niet-gemotiveerde weigering van een ouder om tussen te komen in bepaalde bijzondere schoolkosten, vrijetijdsbesteding en hobby’s van de kinderen, bezorgt de andere ouder belangrijke meerkosten en brengt tevens de verdere ontwikkeling en ontplooiing van de kinderen in het gedrang.
In die optiek kan de rechter bepalen daf vanaf de datum van de instelling van de vordering van de ouder tot afschaffing van het overleg mbt de buitengewone kosten, voor welbepaalde bijzondere kosten omschreven in het belang van de kinderen geen overleg meer zal gelden.