Krachtens art. 17 Ger. W. kan de rechtsvordering niet worden toegelaten indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen. Hoedanigheid wijst op enig verband dat er moet bestaan tussen eisers en het voorwerp van hun eis. Het belang wijst op het voordeel dat eisers met hun vordering willen verwerven.
De vordering tot aanstelling bij hoogdringendheid een voorlopig bewindvoerder belast met het volledige beheer van een vennootschap ingesteld in het raam van een procedure in kort geding, dient te voldoen aan de vereiste van spoedeisendheid.
Een zaak is spoedeisend indien een onmiddellijke beslissing wenselijk is om schade van een bepaalde omvang dan wel ernstige ongemakken te voorkomen. Deze spoedeisendheid mag bovendien niet te wijten zijn aan de houding van eisers zelf.
De benoeming van een voorlopig bewindvoerder in kort geding is de meest extreme vorm van tussenkomst in het beheer van een vennootschap. Een dergelijke maatregel kan slechts voor ogen worden gehouden wanneer het probleem, omtrent hetwelk de eisende partij een schijn van recht kan doen gelden en dat een dringende oplossing vereist, niet op een andere wijze kan worden opgelost. Men bevindt zich aldus in een uitzonderlijke situatie die de benoeming van een voorlopig bewindvoerder kan rechtvaardigen wanneer geen enkel maatschappelijk orgaan nog functioneert, wanneer de organen van de vennootschap niet meer in staat lijken op regelmatige wijze de noodzakelijke beslissingen te nemen of wanneer ze door hun beslissingen ofwel de belangen van de vennootschap ofwel die van de vennoten of van een groep van hen schaden of ernstig bedreigen:
Eisers dragen ter zake de bewijslast.
Een conflictsituatie die reeds geruime tijd bestaat kan de hoogdringendheid in vraag stellen..
Een verziekt situatie verantwoordt op zichzelf nog niet de aanstelling van een voorlopige bewindvoerder; daartoe is vereist dat de onenigheid elke beslissing onmogelijk maakt en de werking van de vennootschap lamlegt, quod non.
De onenigheid mag niet van die aard zijn dat elke verzoening uitgesloten is.
Het feit dat de minderheid de meerderheid dient te ondergaan, verantwoordt de aanstelling van een voorlopige bewindvoerder in principe niet.
In het verleden begane onregelmatigheden zouden een grond kunnen uitmaken voor de aanstelling van een voorlopig bewindvoerder met een welomschreven opdracht, wanneer de vrees bestaat dat soortgelijke onregelmatigheden zich ook in de toekomst zullen voordoen, en hierdoor het risico van een verdere aantasting van het vennootschapsbelang rijst.