Voor elke afzonderlijke gerechtelijke band is een rechtsplegingsvergoeding verschuldigd (Boularbah, “L’ondemnité de procédure” in Dossiers T. Vred. Dossier 20 “Rechtskroniek voor de vrederechters en de politierechters 2013” die Keure, 2013, p. 305 nr. 26; Vred. Landen-Zoudtleeuw, 04/12/2013, T.Vred. 2014/ 504).
Sinds dit vonnis is er evenwel op wettelijk vlak een en ander veranderd:
Art. 1022, vijfde lid Ger.W. werd gewijzigd bij de wet van 21 februari 2010 evenals art. 1 van het KB van 26 oktober 2007 (bij KB van 29 maart 2019). Deze nieuwe bepalingen traden op 20 april 2019 in werking.
Het nieuwe art. 1022, vijfde lid Ger.W. bepaalt dat “wanneer binnen eenzelfde gerechtelijke band meerdere partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van één of meer in het ongelijk gestelde partijen genieten, (...) het bedrag ervan maximum het dubbel (bedraagt) van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen aanspraak kan maken” en dat de rechtsplegingsvergoeding “door de rechter tussen de partijen (wordt) verdeeld”.
Art. 1, tweede lid, van het Tarief Rechtsplegingsvergoeding bepaalt voortaan niet langer dat de (basis-, minimum- en maximum-)bedragen van de rechtsplegingsvergoeding “worden vastgesteld per aanleg”, maar wel “per gerechtelijke band en ten aanzien van elke partij die door een advocaat wordt bijgestaan” en dat “wanneer eenzelfde advocaat in eenzelfde gerechtelijke band verscheidene partijen bijstaat, (...) de rechtsplegingsvergoeding onder hen (wordt) verdeeld”.
De bedoeling va de wetgever bestond erin middels deze wijzigingen een oplossing te vinden voor de problemen betreffende de gevolgen van tussenvorderingen en meerpartijengeschillen (Verslag aan de Koning bij KB van 29 maart 2019, BS 10 april 2019, 36.418). De wetgever en achtte het onbillijk t.a.v. de in het ongelijk gestelde partij dat de kosten van de in het gelijk gestelde partijen worden betaald alsof elk van hen alleen de kosten van de rechtspleging draagt, terwijl die kosten tussen de partijen onderling worden verdeeld.
Ingevolge de deze wijzigingen zal wanneer eenzelfde advocaat in eenzelfde gerechtelijke band verschillende partijen bijstaat, slechts één enkele, tussen die partijen te verdelen rechtsplegingsvergoeding worden toegekend (Verslag aan de Koning bij KB van 29 maart 2019, BS 10 april 2019, 36.418).
Art. 1, tweede lid Tarief Rechtsplegingsvergoeding stelt dat de rechtsplegingsvergoeding wordt vastgesteld volgens “per gerechtelijke band”.
Binnen één aanleg kunnen verschillende gerechtelijke banden (of “procesverhoudingen”) ontstaan. Een gerechtelijke band ontstaat zodra een rechtssubject (als eiser tegen een ander rechtssubject (als verweerder) vordert in rechte, terwijl voordien tussen deze partijen geen procesverhouding voorlag (conclusie van advocaat-generaal met opdracht Van Ingelgem voor Cass. 25 januari 2013, Arr.Cass. 2013, nr. 64, p. 67).
Binnen één aanleg kunnen verschillende gerechtelijke banden ontstaan. Elke gerechtelijke band behelst een aparte rechtsplegingsvergoeding-verhouding en per rechtsplegingsvergoeding-verhouding worden de bedragen vastgesteld t.a.v. elke partij die door een advocaat wordt bijgestaan (Verslag aan de Koning bij KB van 29 maart 2019, BS 10 april 2019, 36.418).