Art. 56, tweede lid Sw. maakt deel uit van een geheel van bepalingen die ertoe strekken de herhaling te bestraffen, met andere woorden het geval waarin “de dader van een eerste misdrijf, die wegens dat feit is gestraft, er een tweede pleegt” (eigen vertaling) . Aangezien zij een “verzwarende omstandigheid” is en aangezien zij getuigt van de ondoeltreffendheid van de eerste straf om “[de veroordeelde] ertoe aan te sporen de wet na te leven” (eigen vertaling), verantwoordt de herhaling de toepassing van een strengere straf.
De aan de rechter gelaten mogelijkheid om het dubbele van het maximum van de correctionele straf uit te spreken waarin bij de wet voor dat tweede feit is voorzien, is een nuttige waarborg in het belang van de samenleving.
De onmogelijkheid voor de rechter om een dergelijke beslissing te nemen wanneer een misdaad volgt op een veroordeling tot een correctionele straf, wordt verantwoord door het feit dat de criminele straf voldoende zwaar is en aan de rechter genoeg ruimte laat om in alle behoeften van verzwaring te voorzien welke die herhaling heeft doen ontstaan”, waarbij “de ondoeltreffendheid van de eerste veroordeling dan wordt verholpen door de noodzakelijke strengheid van de tweede”.
De toewijzing aan de raadkamer en aan de kamer van inbeschuldigingstelling van de bevoegdheid om een van poging tot moord in verdenking gestelde persoon naar de correctionele rechtbank te verwijzen, heeft tot doel het aantal door het hof van assisen onderzochte zaken te verminderen.
Ook al is de correctionele gevangenisstraf een straf die verschilt van de criminele straf van de opsluiting, toch hebben die twee sancties gemeen dat zij de veroordeelde van zijn vrijheid beroven.
Noch de aard van de criminele straf, noch de bekommernis om de werklast van het hof van assisen te verminderen maken het dus mogelijk om een verschil in behandeling redelijkerwijs te verantwoorden. die voortvloeit uit de samenlezing van art. 216novies Sv. met art. 10, 11 en 23 van de Grondwet, in zoverre die bepaling een verschil in behandeling zou invoeren tussen twee categorieën van inverdenkinggestelden aan wie feiten worden verweten die een poging tot moord uitmaken en die zijn gepleegd minder dan vijf jaar nadat die inverdenkinggestelden een gevangenisstraf van minstens één jaar hebben ondergaan of nadat die straf is verjaard: enerzijds, diegenen ten aanzien van wie de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling de verwijzing naar de correctionele rechtbank wegens verzachtende omstandigheden gelast en, anderzijds, diegenen ten aanzien van wie het onderzoeksgerecht de verwijzing naar het hof van assisen gelast. De eerstgenoemden zouden kunnen worden veroordeeld tot een straf van langere duur dan die welke aan de laatstgenoemden wordt opgelegd.