Conform art. 870 Ger.W. en art. 1315, eerste lid B.W draagt de eiseres de bewijslast omtrent de conformiteit van de factuur van 30 september 2006 met de overeenkomst tussen partijen, en derhalve van het bestaan en de draagwijdte van de overeenkomst tussen partijen.
Gelet op het beginsel van de wilsautonomie in ons recht is een rechtshandeling slechts geldig als zij beantwoordt aan de werkelijke wil van diegene die haar stelt (art. 1156 B.W).
Aangezien een strikte toepassing van de wilsleer echter de geldigheid van rechtshandelingen al te zeer afhankelijk maakt van louter subjectieve en eventueel onnaspeurbare subjectieve elementen, werd de wilsleer gaandeweg gecorrigeerd in het B.W zelf (de theorie van de wilsgebreken), alsook in rechtsleer en rechtspraak, o.m. in de vorm van de vertrouwensleer (H. Bocken, e.a., Inleiding tot het Privaatrecht, Acco, Leuven, 2008, 31 ev.).
Krachtens de vertrouwensleer is een partij gebonden door wat hij verklaarde indien de wederpartij er rechtmatig op mocht vertrouwen dat de verklaarde wil overeenstemde met de werkelijke wil van de verkoper (S. STIJNS, Verbintenissenrecht, Brugge, die Keure, 2005, p. 51).
Dit betekent dat dezelfde partij niet gebonden is door wat hij verklaarde indien de wederpartij er niet rechtmatig op mocht vertrouwen dat de verklaarde wil overeenstemde met de werkelijke wil van de verkoper.