Een onderneming mag in principe weigeren te verkopen (of diensten te leveren) aan andere ondernemingen
De verkoopsweigering is echter onrechtmatig wanneer zij een misbruik uitmaakt van economische machtspositie dan strijdig is met de bepalingen van het Europees of het Belgisch mededingingsrecht of andere wettelijke verplichtingen, of wanneer zij rechtsmisbruik uitmaakt.
De verkoopsweigering die strijdig is met het mededingingsrecht, dan is deze gedraging is hierdoor ook in strijd met de eerlijke marktpraktijken.
Tegen een onrechtmatige verkoopsweigering kan een stakingsvordering voor de rechtbank worden ingesteld. De stakingsrechter kan gevat worden om de verkoopsweigering te doen ophouden waarbij de verboden daad wordt omschreven en waarbij dwangsommen kunnen opgelegd per dag en per overtreding.
De omstandigheid dat een onderneming een hoog marktaandeel heeft, volstaat niet noodzakelijk om te besluiten dat ze een machtspositie heeft. Zelfs een onderneming met een hoog marktaandeel kan niet in staat zijn zich merkbaar onafhankelijk te gedragen van afnemers met voldoende onderhandelingsmacht. Dergelijke compenserende marktmacht kan het resultaat zijn van de grootte van de afnemers of van hun commerciële betekenis voor de onderneming met een machtspositie, en hun vermogen om snel naar concurrerende aanbieders over te stappen, om toetreding van nieuwe ondernemingen te bevorderen of tot verticale integratie te komen, en om geloofwaardig te kunnen dreigen dat te zullen doen.
Een onderneming heeft een machtspositie als zij in staat is de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt te verhinderen en zich jegens haar concurrenten, haar afnemers en de gebruikers in belangrijke mate onafhankelijk kan gedragen. Deze onafhankelijkheid houdt verband met de sterkte van de concurrentiedruk die op de betrokken onderneming wordt uitgeoefend. Een machtspositie houdt in dat er onvoldoende daadwerkelijke concurrentiedruk is en dat de betrokken onderneming dus wezenlijke marktmacht geniet.
Dit betekent dat de besluiten van de onderneming in ruime mate onafhankelijk zijn van de acties en reacties van concurrenten, afnemers en uiteindelijk de gebruikers. Een onderneming die in staat is voor een aanzienlijke periode de prijzen winstvergrotend tot boven het concurrerende niveau te verhogen en te handhaven, staat onder onvoldoende concurrentiedruk en kan dus in de regel als een onderneming met een machtspositie worden beschouwd.
Marktaandelen zijn een belangrijke indicatie van het bestaan van een machtspositie. Aldus is een machtspositie weinig waarschijnlijk wanneer het marktaandeel onder veertig procent ligt. Deze marktaandelen dienen evenwel geïnterpreteerd te worden in het licht van de betrokken marktsituatie, met name de dynamiek van de markt en de mate waarin producten gedifferentieerd zijn. Alhoewel geringe marktaandelen doorgaans een indicatie zijn voor het ontbreken van substantiële marktmacht, kunnen zich specifieke gevallen voordoen waarin concurrenten, ook al overschrijden zij niet die drempel, niet in staat zijn de gedragingen van een onderneming met een machtspositie daadwerkelijk te beconcurreren. Hoe hoger het marktaandeel is en hoe langer de periode waarover dit wordt aangehouden, des te groter de kans is dat sprake is van een machtspositie.
Om te bepalen of een onderneming een machtspositie heeft binnen een bepaalde markt, dient deze markt afgebakend te worden.
De markt van de naverkoopdiensten voor motorfietsen van een bepaald merk impliceert op zich niet dat zij verplicht is haar onderdelen en wisselstukken ter beschikking te stellen van iedereen die daarom vraagt. Om te beoordelen of er sprake is van een misbruik van machtspositie moet onderzocht worden of de goederen en diensten die het voorwerp uitmaken van de verkoopsweigering, noodzakelijk zijn om als hersteller van een bepaald merk motorfietsen een winstgevende activiteit uit te baten, of de verkoopsweigering ertoe leidt dat concurrentie op de markt van herstellers van dat merk wordt uitgesloten ten nadele van de gebruikers, of de leveringsverplichting nadelige gevolgen kan hebben voor de onderneming die een machtpositie heeft en voor de gebruikers, of er andere objectieve redenen zijn om de verkoop te weigeren en of het belang van de onderneming om de verkoop te weigeren opweegt tegen het belang van de andere onderneming om levering te verkrijgen.
Wanneer de toepassing van artikel IV.2 WER ertoe zou leiden dat een onderneming een leveringsverplichting krijgt opgelegd, moet nagegaan worden of een dergelijke verplichting gebeurlijk de prikkels voor de onderneming om te investeren en te innoveren zou kunnen aantasten en daardoor mogelijk de gebruikers zou kunnen schaden.