wettelijke basis
art. 1108 Oud BW (5.27 NBW)en 1131 oud BW (5.54 NBW)
abstract
Het bestaan van een oorzaak in de zin van art. 1108 en 1131 oud BW moet in beginsel moet worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is, zodat de latere verdwijning ervan in de regel geen gevolgen heeft voor de geldigheid van de rechtshandeling.
Maar de rechter kan evenwel beroep doen op de figuur van het rechtsmisbruik en de de matigende werking van de goede trouw bij de uitvoering van een contract.
Dit is voor de rechter mogelijk wanneer de rechter oordeelt dat de onderliggende oorzaak tijdens de uitvoering verdwijnt en hierdoor het contract geen reden van bestaan meer heeft, zodat de partij die zich in deze omstandigheden toch beroept op deze overeenkomst, zich schuldig maakt aan rechtsmisbruik dan wel handelt in strijd met de verplichting tot uitvoering te goeder trouw.
Uittreksel NBW
"Art. 5.27. Geldigheidsvereisten
Voor de geldigheid van een contract moeten de volgende vereisten vervuld zijn:
1° de vrije en bewuste toestemming van elke partij;
2° de bekwaamheid van elke partij om contracten aan te gaan;
3° een bepaalbaar en geoorloofd voorwerp;
4° een geoorloofde oorzaak."
"Art. 5.54 Vereiste
Een contract gesloten zonder oorzaak is relatief nietig, tenzij de wet toelaat dat het zonder oorzaak kan bestaan. Partijen mogen ook overeenkomen dat het contract van zijn oorzaak wordt geabstraheerd, tenzij de wet zulks verbiedt.
Een contract uit een valse oorzaak is slechts nietig indien de dwaling doorslaggevend en verschoonbaar is.."
Uittreksel uit de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
“Het betreft hier de overname van de regel uit artikel 1131 van het Burgerlijk Wetboek dat kan behouden blijven. Aan deze bepaling wordt evenwel de jurisprudentiële uitzondering toegevoegd volgens dewelke de wet kan aannemen dat de verbintenis op zichzelf kan bestaan en van haar oorzaak kan worden gescheiden. Dat is het geval bij zgn. abstracte verbintenissen (bv. de wisselbrief) (zie o.m.: Cass. 13 november 1969, R.C.J.B., 1970, 326 noot P. Van Ommeslaghe; Cass. 17 mei 1991, R.W., 1991-92, 684, J.T., 1992, 298). Het is ook aanvaard dat de abstractie kan voortvloeien uit de wil der partijen.
Volledigheidshalve wordt nog gepreciseerd dat indien de oorzaak een geldigheidsvereiste is van het contract, het in feite de verbintenissen zijn die het voorwerp zijn van het contract waarvoor een oorzaak moet kunnen worden aangewezen.
Het tweede lid strekt ertoe de problematiek van de valse oorzaak in overeenstemming te brengen met de leer omtrent de dwaling (zie P. WÉRY, I, p. 265, nr. 299).”
www.elfri.be - Artikel - Oorzaak van de overeenkomst in het NBW