De staat van de persoon is het geheel van bepaalde elementen aangaande een persoon die zijn juridische toestand/ rechtspositie in de maatschappij en in de familie bepalen, om hem zodoende te onderscheiden van andere personen wat betreft het bezit en de uitoefening van bepaalde rechten.
Met het oog op rechtszekerheid is de staat van de persoon onderworpen aan een bijzonder juridisch regime dat de openbare orde raakt
De staat van de persoon laat toe zijn bekwaamheid te bepalen.
Het gaat om een technische en complexe notie, die in feite zeer verscheidende kenmerken van een persoon groepeert en waarbij bepaalde gemeenschappelijke regels gelden.
Aldus zijn er elementen van de staat van de persoon
(1) in de maatschappij, zoals de nationaliteit,
(2) in de familie, zoals de afstammingsrelatie en de (huwelijks)relatie en
(3) als enkeling met bepaalde fysieke, psychische en civielrechtelijke elementen.
Het gaat echter niet om een alomvattend juridisch begrip dat alle juridische kenmerken van een persoon zou omvatten.
Wettelijke samenwoning en de staat van de personen
De wettelijke samenwoning behoort, minstens in de actuele stand van de wetgeving, tot de staat van de personen (P. Senaeve en L. De Schrijver, “Art. 1475 BW” in Comm. Pers. 2013, 3-4, nr. 1; F. Swennen, “De wettelijke samenwoning en de staat van de personen”, noot onder Cass. 17 januari 2013, RW 2013-14, 906, nr. 9; G. Verschelden, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 825, nr. 1942; B. Vinck, “Overzicht van rechtspraak (2000-2012): De wettelijke samenwoning”, T.Fam. 2012, 196-197, nr. 2; T. Wuyts, “Wettelijke samenwoning”, NJW 2014, 243, nr. 2).
De organisatie van de wettelijke samenwoning als instituut impliceert dat de invulling van de levensgemeenschap in beperkte mate aan de contractuele vrijheid van de samenwoners is onttrokken.
Deze organisatie betreft zowel de relatie tussen de samenwoners onderling als die tegenover derden. De wettelijke samenwoning bepaalt de juridische toestand/ rechtspositie van de wettelijke samenwoners en zodoende hun staat (F. Swennen, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 286, nr. 479).
Noch de plaats van de wettelijke samenwoning in het Burgerlijk Wetboek, noch de irrelevantie van enige seksueel-affectieve verhouding of (aan)verwantschap tussen de samenwoners noch de voornamelijk patrimoniale gevolgen nemen weg dat de wetgever op basis van een persoonlijke verhouding de interne en externe rechtspositie van de wettelijke samenwoners abstract organiseert met een zekere uitsluiting van de wilsautonomie betreffende het intern en extern primair samenwoningsrecht en de dringende maatregelen na de beëindiging van de wettelijke samenwoning (F. Swennen, “De wettelijke samenwoning en de staat van de personen”, noot onder Cass. 17 januari 2013, RW 2013-14, 905, nr. 5).
Dat de wettelijke samenwoning geen band schept die evenwaardig is aan het huwelijk neemt evenmin de indeling bij de staat van de personen weg.
Daar komt bij dat de wet van 2 juni 2013 (op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijn-wettelijkesamenwoningen) de schijn-wettelijkesamenwoning definieert als de wettelijke samenwoning waarbij de intentie van minstens één partij enkel is gericht op een verblijfsrechtelijk voordeel verbonden aan de staat van de wettelijk samenwonende (art. 1476bis BW – eigen onderlijning door het hof).
Daar waar de link tussen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen vanzelf spreekt en het niet opgaat beslissingen inzake schijnhuwelijken voorlopig uitvoerbaar te verklaren, gaat het evenmin op beslissingen inzake schijnwettelijkesamenwoningen voorlopig uitvoerbaar te verklaren (P. Senaeve, “Art. 1476quinquies BW” in Comm.Pers. 2014, 5, nr. 10; P. Senaeve, “
De wet van 2 juni 2013 tot bestrijding van de schijnhuwelijken, de schijn-wettelijkesamenwoningen en de gedwongen huwelijken en wettelijke samenwoningen – Civielrechtelijke aspecten”, T.Fam. 2014, 2-3, nr. 2 en 11, nr. 48). 12.