Het Hof van beroep te Gent diende zich bij arrest van 21/09/2017 uit te spreken over de vraag in hoeverre een kwalificatie van zelfstandigheid kon blijken uit een louter mondelinge verklaring.
De werkgever werd te dezen correctioneel vervolgd wegens niet aangifte in de Dimona aangifte en inbreuk op de welzijnswetgeving na een dodelijke val van de werknemer op de vordering dat de werknemer een schijnzelfstandige was die niet ingeschreven was in het Dimona register. De arbeidsrelatiewet voorziet geen strafsanctie zodat een veronderstelde schijnzelfstandigheid derhalve door via een omweg vervolgd wordt wegens niet aangifte in de Dimona aangifte, hetgeen door het Hof van Cassatie in haar arrest van 13/09/2016 als wettelijk wordt aanvaardt en niet strijdig met het legaliteitsbeginsel.
De contractuele zelfstandige relatie werd op papier vastgesteld na het ongeval (blijkbaar heeft de arbeider nog een tijdje geleefd).
Het hof van Beroep aanvaardde deze overeenkomst niet als bewijs van de kwalificatie van zelfstandige samenwerking, maar stelde dat de zelfstandige samenwerking kon afgeleid worden uit andere elementen.
Partijen hebben het recht om in alle vrijheid hun samenwerking te kwalificeren. Dit kan in een arbeidsovereenkomst, dan wel een zelfstandige samenwerkingsovereenkomst, waarbij niets belet dat deze overeenkomst mondeling werd aangegaan en kan blijken uit de verklaringen, daden en houdingen van partijen, mits zulks niet kennelijk tegenstrijdig is met de werksituatie op de werkvloer.
Een keuze voor het statuut van werknemer kan aldus blijken uit een Dimona-aangifte (voor het werknemersstatuut). De keuze voor het statuut van zelfstandige kanblijken uit de afwezigheid van facturen en uit de opstelling van correcte facturen en uit de boekhoudkundige bescheiden.
Te dezen werd de zelfstadige samenwerking weerhouden op basis van het gebrek aan Dimona-aangifte, de conforme facturatie, de verklaringen van partijen en de verklaringen van personeel op de werkvloer, de afwezigheid van indicaties die de kwalificatie uitsloten.
In dit dossier oordeelde het hof dat het verhoor van één van de dakwerkers duidelijk aangaf dat hij op een zelfstandige manier met de beklaagde samenwerkte, waardoor de “zelfstandige kwalificatie” een feit was.
Het hof van beroep stelt in haar arrest dat het gebrek aan ondervraging van andere werknemers of andere derden het wettelijk vermoeden van onschuld alleen maar ten goede komt. De wet stelt immers dat sociaal inspecteurs –hetzij alleen, hetzij samen, hetzij in aanwezigheid van getuigen–, de person kunnen verhoren wiens verhoor zij noodzakelijk achten en dit over elk feit waarvan de kennisname nuttig is voor de uitoefening van het toezicht. Deze betrokken partijen bestaan niet alleen uit de werkgevers en de werknemers, maar ook de sociale secretariaten, de onderaannemers, het personeel van onderaannemers, de leveranciers e.d.).