De roodlichtcamera is een onbemande camera waarvan de werking is gebaseerd op de elektromagnetische eigenschappen van bepaalde elektrische kringen. In het wegdek van de rijbaan worden er per rijstrook twee lussen aangebracht. Het gaat om kabels die elektrische stroom geleiden en die in de vorm van een rechthoek worden aangebracht. De lussen in het wegdek worden aangelegd ter hoogte van de stopstreep en de palen van de verkeerslichten. Boven elke lus ontstaat een magnetisch veld.
Wanneer een metalen voorwerp (motorrijtuig) over de eerste lus rijdt, wordt het magnetisch veld verstoord en op een specifieke manier beïnvloed. Als het motorvoertuig de tweede lus overschrijdt, wordt het tweede magnetisch veld op dezelfde manier beïnvloed. Door de werking van de elektronische componenten van de roodlichtcamera kan met zekerheid worden vastgesteld dat het voertuig dat de eerste lus overschrijdt, hetzelfde is als het voertuig dat de tweede lus overschrijdt.
Op basis van de instellingen van de roodlichtcamera zal een bevel worden gegeven aan de fotocamera op het ogenblik dat (1) het voertuig voorbij de beide lussen is gereden (en de rust in het magnetisch veld is teruggekeerd) en (2) er één seconde verstreken is (“pardontijd”) en (3) het voertuig minstens 30 km per uur rijdt.
Naast de roodlichtnegatie worden er ook snelheidsovertredingen vastgesteld. De tijd tussen het overschrijden van de eerste lus en de tweede lus wordt opgemeten. Op basis van de vastgelegde afstand (2,5 m) tussen de lussen en de opgemeten tijd kan de snelheid worden bepaald. Omdat de snelheid wordt gemeten door middel van een roodlichtcamera, die werkt op basis van een lusdetectiesysteem, moet er geen correctie (gebruikelijke 6%) in rekening worden gebracht voor wat de gevoerde snelheid betreft bij het rijden over de lusvormige sensoren die zich in de rijbaan bevinden. Voor een roodlichtcamera is er immers een voorafgaande homologatie en ijking ter plaatse. Bijgevolg dient de gemeten snelheid in aanmerking te worden genomen, omdat deze beantwoordt aan de geijkte snelheid.
Van elk voertuig in overtreding worden er twee foto’s genomen: de eerste 0,1 seconde na het verlaten van de meetzone, de tweede 0,5 seconden na de eerste foto.
De enige relevante vraag die vervolgens rijst, is of de bestuurder tijdig had kunnen tot stilstand komen vóór het rode verkeerslicht.
Wanneer vanuit technisch oogpunt blijkt dat de bestuurder zonder meer in de mogelijkheid was om tijdig te stoppen vóór het rood verkeerslicht, zonder dat zijn geleed voertuig voorbij het rode verkeerslicht reed kan betrokkene geen argumenten putten uit het feit dat de lengte van zijn sleep hem parten speelde en staat op onomstotelijke wijze vast dat de bestuurder met zijn geleed voertuig op schuldige wijze door het rood verkeerslicht is gereden