Krachtens artikel 17, § 1 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 kan de vordering tot schorsing “op elk moment” worden ingediend.
Uit de memorie van toelichting blijkt echter dat het administratief kort geding op elk ogenblik “van de procedure ten gronde” kan worden ingediend (Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-2277/1, p. 14). Dit impliceert dat de procedure ten gronde reeds werd aanhangig gemaakt, of minstens dat het verzoek tot schorsing of voorlopige maatregelen samen met het beroep tot nietigverklaring wordt ingediend. De wetgever opteerde voor een vordering tot schorsing die kan worden ingediend na het beroep tot nietigverklaring, indien dit beroep nog steeds hangende is en indien de spoedeisendheid dit rechtvaardigt. De vordering tot schorsing is een accessorium van dit beroep (Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-2277/1, p. 4).
Enkel het administratief kort geding wegens uiterst dringende noodzakelijkheid vormt hierop een uitzondering: het kan ook worden ingediend vóór de bodemprocedure. Artikel 17, § 4 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, bepaalt immers dat in geval van een uiterst dringende noodzakelijkheid die onverenigbaar is met de behandelingstermijn van de vordering tot schorsing of voorlopige maatregelen bedoeld in § 1, de schorsing of voorlopige maatregelen kunnen worden bevolen, zelfs voordat een beroep tot nietigverklaring werd ingediend.