Een eigenaar van een gebouw te Antwerpen richt een gebouw in als een prostitutie-centrum, mooier Eros-center geheten. Op de benedenverdieping werd een gaanderij voorzien met kleine kamertjes en grote ramen, bestemd waren als werkruimte voor de prostituees. Alle mogelijke voorzieningen inzake hygiëne en veiligheid werden getroffen en de zakenman zag geld in een bijdrage aan de overlast van prostitutie in bepaalde wijken en de onveilige werkomstandigheden van de prostitutie.
De bovenverdiepingen bestonden uit studio’s en appartementen bedoeld voor de verhuur aan prostituees die op de benedenverdieping hun beroep uitoefenden en aldus dicht bij hun werk konden wonen.
De eigenaar verhuurde de beneden- en bovenverdieping onder aan vennootschappen.
In 2000-2001 werd het verwachtingspatroon van de gewiekste of altruïstische zakenman overhoop gehaald toen de stad Antwerpen besliste om de prostitutie in de stad terug te dringen tot het schipperskwartier, enige plaats waarin zij de prostitutie verder zou gedogen.
Het pand van onze zakenman lag buiten het schipperskwartier en er werd an ook door de stad Antwerpen een bevel tot sluiting betekend.
Heel volgzaam sloot de huurder sloot het pand meteen maar hield deze ook op de huurgelden te betalen vermits volgens hem de huurovereenkomst die volledig op prostitutie gericht was volgens hem zonder voorwerp was geworden.
De eigenaar poogde van alles om het gebouw een nieuwe bestemming te geven. Maar “hoerenkoten” hebben specifieke eigenheden en voorgeschiedenissen waardoor dit niet zo eenvoudig, zo niet onmogelijk bleek.
De verarmde ontgoochelde eigenaar verzocht om vrijstelling van de onroerende voorheffing wegens improductiviteit van het pand op grond van artikel 257 § 2, 3° WIB 1992. Zijn verzoek werd verdorie afgewezen omdat de administratie oordeelde dat de improductiviteit niet onvrijwillig was.
De administratie stelde dat de eigenaar vrijwillig de normale opbrengstmogelijkheden van het pand beperkt had door het in te richten voor prostitutie-activiteiten terwijl volgens de administratie voldoende uit de politieke context kon worden opgemaakt dat er op het vlak van de prostitutie uitbating enkel sprake kon zijn van een beperkt en tijdelijk stedelijk gedoogbeleid.
Het hof van beroep fluit de administratie terug en stelt dat het specifieke karakter van de bestemming van het gebouw niet volstaat om te besluiten dat de improductiviteit niet onvrijwillig zou zijn.
Volgens het hof kon de eigenaar bovendien niet voorzien dat de stad het gebied waarin de prostitutie wordt gedoogd, zou beperken.
Dit arrest is van uitzonderlijk belang gezien het rechten verschaft aan het gedoogbeleid inzake prostitutie en prostitutie en zelfs de organisatie ervan als sociale werkelijkheid aanziet waaruit rechten en verweer kunnen geput worden.
Let wel (update):
De wet van 21 februari 2022 met betrekking tot het seksueel strafrecht decriminaliseert het sekswerk en voorziet in een aantal bepalingen met betrekking tot sekswerkers. Klik hier voor de krachtlijnen van deze wet.