De partijbeslissing in relatie tot consumenten is strijdig met het Europees recht dat directe werking heeft in de interne Belgische rechtsorde en voorrang heeft op die bepaling. Een interne nationale bepaling die in strijd is met de internationaalrechtelijke beginselen «terzijde dient geschoven te worden».
Het oude gebruik van het systeem van de eenzijdige partijbeslissing van de advocaat bij het vastleggen van zijn honorarium valt niet meer te rijmen met Richtlijn 2011/823/EU van de Raad van 25 oktober 2011 en Richtlijn 1993/13/EEG van de Raad van 5 april 1993.
De rechter kan geen rechtsgevolg verbinden aan een vordering die, de veroordeling beoogt tot betaling van advocatenhonoraria die gestoeld zijn op een partijbeslissing omdat deze enkel kan tot stand gekomen zijn door een miskenning van de dwingende bepalingen van de Europese Richtlijnen.
De dwingende bepalingen van de Europese Richtlijnen hebben inmiddels hun neerslag hebben gevonden in het Wetboek van Economisch Recht (Invoeging Boek XIV «Marktpraktijken en consumentenbescherming betreffende de beoefenaars van een vrij beroep»), in werking getreden op 31 mei 2014 en dus volledig van toepassing op 7 november 2016 (datum van de redactie van de in casu voorgelegde staat).
De advocatuur ressorteert nu onbetwistbaar onder de bepalingen van het Wetboek van Economisch Recht (WER) ten gevolge waarvan een partijbeslissing niet meer mogelijk is tegenover consumenten.
De verhouding tussen de advocaat en zijn cliënt/consument heeft een contractuele grondslag hetgeen betekent dat een voorafgaand akkoord over het ereloon noodzakelijk is. De advocaat is verplicht om bij de aanvang van de zaak een schriftelijke honorariumovereenkomst te sluiten waarin minstens de berekeningsmethode wordt vermeld en in alle transparantie de informatie wordt gegeven die het voor de afnemer van de dienst mogelijk maakt in alle redelijkheid de kosten te kunnen inschatten.
In geval van betwisting is deze overeenkomst de enige basis voor beoordeling, dit op grond van de theorie van de wilsgebreken en het verbintenissenrecht in het algemeen, maar ook met inbegrip van de dwingende bepalingen over consumentenbescherming.
Anderzijds kan deze nieuwe regeling niet resulteren in de onvergoedbaarheid van de presaties van de advocaat die zonder overeenkomst heeft gehandeld. Dit zou een onevenwicht tot stand brengen.
Immers het is niet aanvaardbaar dat tegenover een verricht werk geen énkel ereloon zou staan, terwijl elk uitgevoerd werk nochtans een loon verdient. Alsdan dient de rechter noodzakelijkerwijze over te gaan tot forfaitaire begroting van het ereloon, waarbij rekening dient gehoeden met alle relevante concrete en specifieke omstandigheden waarin de dienstverlening is geschied.