Middels een wijziging in het wetboek van vennootschappen werd bij wet van 12 januari 2010 voorzien in de modaliteiten van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “starter”.
Overeenkomstig het in het licht van voornoemde wet aangepast artikel 214 §2 van het wetboek van vennootschappen kan het kapitaal van deze starters bvba € 1 bedragen (vanzelfsprekend in de regel volstort)
artikel 214 §2 tweede lid van het wetboek van vennootschappen, voorziet dat de laatste vijf jaar na de oprichting of zodra de vennootschappen vijf voltijdse werknemers tewerkstelt, de vennootschap haar maatschappelijk kapitaal te verhogen om het tenminste te brengen op het bedrag van € 18.550.
Artikel 214 §2 van het wetboek van vennootschappen voorziet tevens dat, na het verstrijken van een termijn van drie jaar na de oprichting, de vennoten hoofdelijk gehouden zijn jegens de belanghebbenden voor het eventuele verschil tussen het minimumkapitaal vereist bij de §1 en het bedrag van het geplaatste kapitaal.
Vanaf drie jaar na de oprichting van de S-bvba zijn de oprichters Aansprakelijk jegens derden voor het verschil tussen het geplaatste kapitaal en € 18.550.
De termijn van drie jaar gaat in op het ogenblik dat de oprichtersaansprakelijkheid afloopt.
Door het invoeren van de hoofdelijke aansprakelijkheid wil men de schuldeisers dezelfde waarborg bieden als was het kapitaal al opgetrokken tot € 18.550, zonder de oprichters te verplichten het maatschappelijk kapitaal te verhogen. Hierdoor kunnen de oprichters nog twee jaar extra, tot vijf jaar na de oprichting, het kapitaal laag houden (bijvoorbeeld € 1) zonder dat dit afbreuk doet aan de rechter van de schuldeisers.
In casu werd de starters bvba failliet verklaard binnen de drie jaar na de oprichting. Bijgevolg was het maatschappelijk kapitaal nog niet opeisbaar op het ogenblik van de faillietverklaring.
In geval van faillissement van de vennootschap binnen de drie jaar na de oprichting, kan er wel sprake zijn van een eventuele oprichtersaansprakelijkheid, als bewezen wordt dat de middelen ter beschikking van de vennootschap kennelijk ontoereikend waren voor de normale uitoefening van de voorgenomen activiteit voor een periode van twee jaar.
Deze vordering werd evenwel niet gesteld.