Het staat aan de rechter die bij de beoordeling van een overschrijding van de redelijke termijn een lagere straf op te leggen lager dan de minimumstraf.
Wanneer de rechter vaststelt dat de redelijke termijn is overschreden, kan hij ofwel de veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring uitspreken of een straf opleggen die lager is dan de wettelijke minimumstraf, overeenkomstig artikel 21ter Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, ofwel een straf uitspreken die bij wet is bepaald, maar die op een reële en meetbare wijze lager is dan die welke hij had kunnen opleggen indien hij de overdreven duur van de rechtspleging niet had vastgesteld; geen wettelijke bepaling zegt dat de rechter in zulk geval moet vermelden tot welke straf hij de beklaagde zou hebben veroordeeld indien de redelijke termijn niet overschreden was. Zie ook: Cass. 16 maart 2004, AR P.03.1110.N, AC 2004, nr. 144.
De rechter die overeenkomstig artikel 21ter Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering een straf oplegt die lager is dan de wettelijke minimumstraf, maakt geen toepassing van verzachtende omstandigheden; aldus is de regeling, bepaald in artikel 85, derde lid, Strafwetboek, in dat geval evenmin van toepassing. zie ook Cass. 22 maart 2000, AR P.99.1758.F, AC 2000, nr. 197.
Het opleggen van een geldboete na de gedeeltelijke vernietiging van artikel 39 Accijnswet 1997 bij arrest nr. 140/2008 van het Grondwettelijk Hof is niet strijdig met het legaliteitsbeginsel, ook al voorzag dat artikel niet in een minimum- en maximumbedrag (zie ook Cass. 7 mei 2013, AR P.12.0275.N, AC 2013, nr. ย… met concl. O.M).