De verzoekende partij betoogt dat de DHL Express-zending waarmee zij haar memorie van wederantwoord aan de Raad van State heeft bezorgd, als een aangetekende brief dient te worden beschouwd.
Overeenkomstig art. 142, § 1 van de wet van 21 maart 1991 “betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven” worden de diensten in verband met aangetekende zendingen gerekend tot de “universele postdienst”. Krachtens art. 144octies van deze wet wordt de universele dienst verleend door “De Post”.
Het verstrekken van een dienst van brievenpost die deel uitmaakt van de universele postdienst, waaronder de diensten in verband met aangetekende zendingen, kan overeenkomstig art. 148sexies van de wet van 21 maart 1991, evenwel ook bij individuele vergunning aan andere aanbieders dan De Post worden opgedragen.
De verzoekende partij voert niet aan dat DHL Express als een dergelijke vergunde aanbieder dient te worden beschouwd. In de “lijst van de postale operatoren met een individuele vergunning voor het verstrekken van een dienst van brievenpost binnen de werkingssfeer van de universele dienst” van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, zoals verschenen in het Belgisch Staatsblad van 12 juni 2013, wordt DHL Express in elk geval niet vermeld.
Er kan dan ook niet worden aangenomen dat de memorie van wederantwoord aangetekend werd verzonden. In het licht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dient een dergelijke tekortkoming evenwel niet tot de verwerping van het beroep te leiden, zoals de Raad van State ook reeds eerder aanvaardde in het arrest nr. 213.524 van 27 mei 2011, inzake Goossens, waarnaar de verzoekende partij verwijst.
In zijn arrest van 24 februari 2009 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens immers geoordeeld dat ontvankelijkheidsvereisten opgelegd door het algemeen procedurereglement er niet toe mogen leiden dat het recht van toegang tot de Raad van State wordt beperkt op een wijze die niet in evenredigheid staat met het doel dat door het betrokken ontvankelijkheidsvereiste wordt nagestreefd, zijnde de rechtszekerheid en een behoorlijke rechtsbedeling (§§ 39-44).
Overeenkomstig art. 142, § 1 van de wet van 21 maart 1991 “betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven” worden de diensten in verband met aangetekende zendingen gerekend tot de “universele postdienst”.
Krachtens art. 144octies van deze wet wordt de universele dienst verleend door “De Post”.
Het verstrekken van een dienst van brievenpost die deel uitmaakt van de universele postdienst, waaronder de diensten in verband met aangetekende zendingen, kan overeenkomstig art. 148sexies van de wet van 21 maart 1991, evenwel ook bij individuele vergunning aan andere aanbieders dan De Post worden opgedragen.
Uit het dossier van de rechtspleging blijkt dat de DHL Express-enveloppe waarin de memorie van wederantwoord aan de griffie werd toegezonden een DHL-label draagt. Op dit label wordt een traceerbaarheidsnummer vermeld.
De verzoekende partij voegt bij haar verzoek om te worden gehoord een afdruk van de gegevens verbonden aan dit traceerbaarheidsnummer.
Hieruit blijkt dat het stuk werd opgehaald op 16 juli 2013 en op 17 juli 2013 om 11u10 in ontvangst werd genomen door “De Groote”, blijkbaar een medewerker van de griffie van de Raad van State. Zelfs indien uit deze stukken niet kan worden besloten dat de niet-aangetekend verzonden memorie van wederantwoord een vaste datum zou dragen, dan nog kan men te dezen niet om de vaststelling heen dat de door DHL Express bezorgde memorie van wederantwoord en de bijgevoegde stukken door de griffie van de Raad werden afgestempeld op 17 juli 2013. Aldus blijkt dat de Raad van State binnen de voorgeschreven termijn van zestig dagen na de kennisgeving, op 21 mei 2013, van de memorie van antwoord, een memorie van wederantwoord van de verzoekende partij heeft ontvangen. Uit deze ontvangst volgt logischerwijze dat de verzoekende partij dit processtuk ook tijdig heeft ingediend. In deze concrete omstandigheden draagt de formaliteit van de aangetekende zending niets bij als waarborg voor de rechtszekerheid en voor een behoorlijke rechtsbedeling.
Het verbinden van een dermate zware sanctie als het verwerpen van het beroep, aan de miskenning van een formaliteit, die in deze welbepaalde zaak niet meer de doelstelling dient waarvoor ze is ingesteld, zou, gelet op de voormelde rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het recht van de verzoekende partij op toegang tot de rechter op onevenredige wijze beperken.