Artikel 85 WBTW bepaalt dat bij gebreke van voldoening van de belasting, interesten, administratieve geldboeten en toebehoren een dwangbevel wordt uitgevaardigd door de met invordering belaste ambtenaar. De kennisgeving van het dwangbevel gebeurt bij een ter post aangetekende brief. Het dwangbevel geldt als taxatietitel, waarin de belastingschuld geconcretiseerd wordt bij gebreke van spontane betaling van de verschuldigde belasting, doch eveneens als uitvoerbare titel, nodig voor de invordering van de fiscale schuld. Het betreft de eerste vervolgingsakte waarin melding wordt gemaakt van de identiteit van de vervolgende schuldeiser en van de schuldenaar van de belasting, waarbij opgave wordt gedaan van voorwerp en oorzaak van de belastingschuld.
Er wordt niet bepaald bij wet wie als schuldenaar van de belasting dient te worden aangemerkt indien de vereffening van de belastingplichtige vennootschap is afgesloten, zodat ter zake dient te worden teruggegrepen naar het gemeen recht, in casu het Wetboek Vennootschappen.
Ingevolge artikel 183, § 1 W.Venn. wordt een vennootschap na ontbinding geacht voort te bestaan voor haar vereffening. Zij behoudt derhalve haar rechtspersoonlijkheid. De sluiting van de vereffening van een vennootschap overeenkomstig de artikelen 194 en 195 W.Venn., maakt in beginsel een einde aan het bestaan en de rechtspersoonlijkheid van die vennootschap. Zij verdwijnt als afzonderlijk rechtssubject, zonder vermogen, organen of maatschappelijke zetel.
Een vereffende vennootschap leidt echter nog een passief voortbestaan in de persoon van de vereffenaar. Overeenkomstig artikel 198, § 1, derde streepje W.Venn. kan een schuldeiser van de vennootschap immers nog gedurende een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de bekendmaking van de beslissing tot sluiting van de vereffening een vordering instellen tegen “de vereffenaar als zodanig”. Het betreft een fictie die het de schuldeisers mogelijk maakt om alsnog hun rechten te doen gelden tegen een vereffende vennootschap en zulks middels een vordering ingesteld tegen de vereffenaar. Het betreft een passief voortbestaan van de vennootschap die tevens omschreven wordt als “passieve rechtspersoonlijkheid” alhoewel, zoals hiervoor toegelicht, de sluiting van de vereffening in beginsel een einde maakt aan de rechtspersoonlijkheid van de vennootschap.
Uit artikel 198, § 1, derde streepje W.Venn. volgt dat de vennootschap enkel nog kan worden aangesproken middels een vordering tegen “de vereffenaar als zodanig”, zijnde de vereffenaar qualitate qua, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de vereffende vennootschap. De tekst van de wet is ter zake duidelijk en behoeft geen nadere duiding. Na de sluiting van de vereffening houdt het actief bestaan van de vennootschap op en is zij vanaf dat ogenblik nog enkel aanspreekbaar als passieve rechtspersoon in de persoon en in de woonplaats van haar vereffenaar.
De vereffenaar wordt derhalve overeenkomstig artikel 198, § 1, derde streepje W.Venn. de schuldenaar van de belasting na de sluiting van de vereffening van de belastingplichtige vennootschap.
Dat de btw-schuld betrekking heeft op handelingen die door de vennootschap voor haar vereffening werden gesteld, rechtvaardigt niet de uitvaardiging van het dwangbevel lastens de vennootschap na afsluiting van de vereffening. De bevoegdheid om te handelen door middel van een dwangbevel bestaat immers alleen tegenover de wettelijke schuldenaar van de btw.
Na de afsluiting van de vereffening is slechts de vereffenaar als zodanig, in toepassing van artikel 198, § 1, derde streepje W.Venn., de wettelijke schuldenaar van de belasting, aangezien de vennootschap, gelet op het verlies van haar rechtspersoonlijkheid, niet meer bestaat.