Artikel 19 van de wet van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken bepaalt: “Iedere plaatselijke dienst van Brussel-Hoofdstad gebruikt in zijn betrekkingen met een particulier de door deze gebruikte taal, voor zover die taal het Nederlands of het Frans is”.
Dit betekent in concreto dat de openbare dienst zich aldus dient aan te passen aan de taal van de particulier die zich tot deze dienst wendt.
Een burger heeft het recht om een rekening te verzoeken opgesteld in de taal conform de voormelde wet.
Zelfs indien de ingebrekestellingen en dagvaarding door de gerechtsdeurwaarder in de correcte taal werden opgesteld verandert dit niets aan de gebrekkige titel waarop de vordering is gesteund.
De diensten va de stad Brussel moeten ervan uitgaan dat een particulier die in een ééntalig Nederlandstalig gebied woonachtig is, automatisch tot de taalrol behoort van deze ééntalige gemeente. Hiervan kan enkel worden afgeweken in het geval de particulier die een beroep doet op de openbare dienst woonachtig is, hetzij in het Brussels Hoofdstedelijk gewest zelf, hetzij in één van de gemeenten met taalfaciliteiten, hetgeen manifest niet het geval is in huidige zaak.
De wettelijke bepalingen van artikel 19 van de wet van 18 juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken, zijn van openbare orde zijn (RvS 30 november 2000, nr. 911.994; RvS 2003, nr. 122.483).
Het argument “Dat het bovendien toegelaten is in het Frans te praten zelfs indien de documenten in het Nederlands zijn opgesteld” is flagrant in tegenspraak met de bepalingen van de wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, bepalingen die precies garanderen dat de particulier die een beroep doet op een openbare dienst aangesproken wordt in de taal van zijn keuze.
De facturen die opgesteld werden door de Brusselse overheid in de Franse taal in strijd zijn met artikel 19 van de gecoördineerde wetten maken een administratieve handeling uit die nietig is op grond van artikel 58 van dezelfde wetten (Vred. Jette 3 november 1999, AR nr. 39957- stuk 9 van het bundel van verweerder).
Dit kan weliswaar verholpen indien de overheid de nietige facturen vervangt zoals bepaald in artikel 58 van voormelde gecoördineerde wetten.
De vordering gebaseerd op nietige stukken is ongegrond.
De verweerder geconfronteerd met een dergelijke ongegronde vordering kan een tegenvordering gegrond zien verklaren wanneer de eiser op de hoogte was van het terechte standpunt van de verweerder die aandrong op een factuur in de juiste taal. Het instellen van een vordering ondanks dit terechte verzoek getuigt van lichtzinnigheid.
Deze houding van de verweerder dient beschouwd te worden als lichtzinnig, vermits zij niet alleen indruist tegen de wettelijke bepalingen doch eveneens blijk geeft van een totaal misprijzen van de toepassing van bepalingen van openbare orde.
De schadevergoeding wegens tergende en roekeloze vordering werd te dezen door de rechtbank forfaitair wordt vastgesteld op 375 euro. [...]