Artikel 2.20. BVIE verleent de houder van een ingeschreven merk een uitsluitend recht;
Op grond van dit recht kan hij iedere derde die niet zijn toestemming hiervoor heeft verkregen, het gebruik van een teken verbieden, onder meer wanneer dat teken gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor waren of diensten, die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven, indien dit merk bekend is binnen het Benelux-gebied en door het gebruik, zonder geldige reden, van het teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk;
Deze bepaling heeft tot doel bescherming te bieden aan de economische functies van het merk tegen elke vorm van aantasting, komend van een concurrent of van een derde die van de bekendheid van de merkhouder voordeel tracht te halen;
Wat als een bekend merk wordt beschouwd, werd in de wet niet verduidelijkt;
Het Hof van Justitie heeft verduidelijkt dat “een zekere mate van bekendheid” volstaat; wat het Benelux-gebied betreft, is het zelfs voldoende dat het merk bekend is bij een aanmerkelijk deel van het desbetreffend publiek in een aanmerkelijk gedeelte van dat gebied, hetgeen in voorkomend geval een gedeelte van een van de Benelux-landen kan zijn (HvJ 14 september 1999, General Motors/Yplon, Ing.Cons. 1999, 555);
Artikel 1 A.W. bepaalt dat de auteur van een werk van letterkunde of kunst het recht heeft om het op welke wijze of in welke vorm ook, te reproduceren of te laten reproduceren;
Alle creaties die uitgedrukt zijn in een originele vorm genieten automatisch de bescherming van het auteursrecht;
Een werk voldoet aan de originaliteitsvereiste wanneer het getuigt van een intellectuele activiteit van de maker en de stempel van zijn persoonlijkheid draagt.
De namen van personages, zoals Tintin, Tarzan, Astérix enz., worden door de wet van 30 juni 1994 op de auteursrechten als een oeuvre van de geest beschouwd (zie onder meer Brussel 8 juni 1978, JT 1978, p. 619 voor wat betreft “Tintin”) en door de wet beschermd;
Het feit dat een persoon een naam of bijnaam zou dragen die met een naam van een personage van een werk van letterkunde of kunst overeenstemt verschaft geen reproductierecht.
De goede trouw van de inbreukmaker is hierbij irrelevant.
Overeenkomstig artikel 22 § 1, 6° A.W kan de auteur, wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, zich niet verzetten tegen “een karikatuur, een parodie of een pastiche, rekening houdend met de eerlijke gebruiken”;
Er zal sprake zijn van geoorloofde parodie wanneer aan volgende (cumulatieve) voorwaarden is voldaan:
(1) de parodie moet zelf getuigen van oorspronkelijkheid, een
(2) kritische bestemming en
(3) een humoristische doelstelling hebben en
(4) geen verwarring met het oorspronkelijke werk veroorzaken (zie F. GOTZEN en M.C. JANSSENS, Wegwijs in het intellectueel eigendomsrecht, p. 47 en verwijzingen aldaar);
De naam “Tintin” als een handelsbenaming van een snackbar gebruiken is geen creatie van de geest, het oorspronkelijk werk is niet op één of andere wijze vervormd, a fortiori is het geen karikatuur noch parodie van het werk van Hergé;
Een homoniem of pseudoniem maakt geen geldige reden uit in de zin van artikel 13 d van het Benelux-Verdrag van 25 februari 2005;
Het gebruik van de benaming “Tintin” en “Kuifje” houdt in hoofde van het publiek een gevaar in voor associatie met eisende partij;
De schade van de rechthebbenden van de auteur kunnen erin bestaan dat afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk, alsook in de verwatering ervan;