Artikel 152, § 2 Wetboek van Strafvordering bepaalt: “Tenzij de rechter vaststelt dat de laattijdige neerlegging of mededeling louter dilatoire doeleinden nastreeft of de rechten van de andere partijen of het verloop van de rechtspleging schendt, kunnen conclusies worden neergelegd na het verstrijken van de overeenkomstig paragraaf 1 vastgelegde termijnen:
- mits het akkoord van de betrokken partijen, of
- bij ontdekking van een nieuw en ter zake dienend stuk of feit dat nieuwe besluiten rechtvaardigt.
De rechter kan ten gevolge hiervan nieuwe conclusietermijnen vastleggen en een nieuwe rechtsdag bepalen. In dat geval is paragraaf 1 van toepassing.”
Artikel 152, § 2 Wetboek van Strafvordering somt op limitatieve wijze de omstandigheden op die toelaten af te wijken van de sanctie van de ambtshalve wering van laattijdig neergelegde conclusies uit het debat. Noch in deze bepaling noch in artikel 747, § 2, zesde lid, thans artikel 747, § 4 Gerechtelijk Wetboek is er sprake van een toetsing aan het criterium van de belangenschade.
Het recht van verdediging van een partij wordt niet miskend wanneer de rechter ambtshalve diens conclusie uit het debat weert wegens het niet respecteren van de op de inleidingszitting vastgelegde conclusiekalender. Het recht van verdediging is immers niet onbeperkt en sluit niet uit dat met het oog op een goede procesordening de partijen kunnen worden gedwongen tijdig schriftelijk standpunt in te nemen.
Artikel 152 Wetboek van Strafvordering ontkracht bovendien niet de mogelijkheid voor partijen om hun middelen in de pleidooien mondeling uiteen te zetten.