De verhuurder kan de huurovereenkomst te allen tijde beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden, als hij het goed persoonlijk en werkelijk wil betrekken.
Indien de verhuurder, zonder het bewijs te leveren van buitengewone omstandigheden, binnen de gestelde termijn en voorwaarden de betrekking van het goed niet heeft verwezenlijkt, heeft de huurder recht op een vergoeding die gelijk is aan achttien maanden huur (art. 3, § 2, voorlaatste lid, Woninghuurwet vandaag hernomen in Art. 17 van het huurdecreet).
De ratio legis van deze bepaling ligt in de preventie dat de verhuurder, onder het valse voorwendsel van een voorgenomen eigen gebruik, de huurder op elk ogenblik zou kunnen opzeggen.
Buitengewone omstandigheden mogen niet worden gelijkgesteld met «omstandigheden onafhankelijk van de wil van de verhuurder». Er moet sprake zijn van ernstige en gewettigde redenen die de verwezenlijking van het opzegmotief verhinderen, die niet te wijten zijn aan een fout van de verhuurder, die redelijkerwijze niet te voorzien waren op het ogenblik dat de opzegging werd betekend.
Deze omschrijving is vergelijkbaar met, maar niet gelijk aan overmacht, het toeval of de vreemde oorzaak.
Een financieel moeilijke situatie van de verhuurder valt hier principieel niet onder. De verhuurder is verantwoordelijk voor de door hem gestelde daden van financieel beheer. Als de verweerder derhalve door een foutieve inschatting in financiële moeilijkheden raakt is er minstens sprake van een beheer dat niet verzoenbaar is met dat van een normale, redelijke en voorzichtige huisvader in dezelfde concrete omstandigheden. Kortom, dan is er sprake van een fout van de verweerder.
Zelfs al was de verweerder door een persoonlijke schuldenlast genoodzaakt om de huurwoning te verkopen, dan was dat al voorzienbaar ten tijde van de huuropzeg. Niets belet de verhuurder trouwens om zijn woning te verkopen zonder huuropzeg. Een nieuwe eigenaar kan immers de zittende huurder opzeggen binnen de bij de Woninghuurwet bepaalde mogelijkheden.
De in art. 3, § 2, voorlaatste lid, Woninghuurwet bedoelde schadevergoeding is forfaitair van aard, zonder dat de huurder een werkelijk geleden schade moet bewijzen . Dat is ook logisch, omdat de wetgever net beoogde de lichtzinnige opzeggingen door een verhuurder te voorkomen.