De eiser is B.V., is een Belgische onderdaan, geboren in 1954. Zij was het slachtoffer van een verkrachting en legt klacht neer tegen de Belgische staat wegens het gebrekkig strafonderzoek naar aanleiding van de verkrachting en de aanslag op haar eerbaarheid waarvan zij het slachtoffer was.
Mevrouw B.V. beweert slachtoffer te zijn geweest van twee verkrachtingen en een aanranding gepleegd door X, tussen 1996 en 1998.
Op 15 september 1998 vertrouwde ze de feiten toe aan haar hiërarchisch oversten contact die contact opnamen gemaakt met de cel ter bescherming tegen seksuele intimidatie op het werk ( "CPHTS"), die is overgegaan tot verschillende hoorzittingen. Op 25 september 1998 heeft mevrouw B.V. een klacht ingediend bij de politie, voorzien van een medisch attest en de naam van een getuige. De politie is overgegaan tot een verhoor van X. De klacht werd afgesloten zonder verder gevolg en zelfs zonder Mevrouw B.V. hiervan in kennis te stellen.
Wanneer ze 30 april 2001, bij toeval hoort dat er geen verder gevolg aan haar klacht zou worden gegeven, vroeg ze het parket de zaak tegen X te heropenen. Ze klaagde hierbij aan dat X niet werd ondervraagd door de politiediensten en verzocht om een nieuw verhoor.
Op 14 februari 2002, diende mevrouw B.V. een klacht in met burgerlijke partij. Geen enkele daad van onderzoek werd uitgevoerd tussen maart 2002 en juni 2004 en het bleek dat het niet langer mogelijk om een te onderzoek naar en op de plaatsen uit te voeren.
In juni en juli 2004 is de politie overgegaan tot het horen van de voormalige zes collega's van mevrouw B.V.
In september 2004, heeft B.V. de K.I. van het Brusselse Hof van Beroep gevat die de zaak onttrokken heeft van de onderzoeksrechter op grond van het feit dat deze zijn onderzoek "onaanvaardbaar" lang uitstelde en zijn tussenkomst had beperkt tot het louter herhalen van de opdrachten aan de politie waaraan nog geen gevolg was gegeven.
Een nieuwen onderzoeksrechter werd aangesteld. Verschillende mensen werden gehoord door de politie en zowel X als mevrouw B.V. werden onderworpen aan een psychiatrisch onderzoek. De onderzoeksrechter deelde hierna de zaak mede aan het parket, waarna het openbaar ministerie een requisitoor tot buitenvervolgingstelling in het bundel liet opnemen.
Na kennisname van deze vordering tot buitenvervolgingstelling en nog voor de behandeling voor de raadkamer diende mevrouw B.W. op 7 november 2006, een verzoek in tot het stellen van aanvullende onderzoeksdaden. Hierop heeft de onderzoeksrechter recht verleend waarna het parket een nieuwe vordering tot buitenvervolging instelde.
De raadkamer stelde bij beschikking van 17 januari 2008 X. buiten vervolging bij gebrek aan bewijs, zoals bevestigd door de K.I. van het Hof van beroep te Brussel in arrest van 28 februari 2008. Het Hof van Cassatie, heeft in een arrest van 18 juni 2008 het cassatieberoep van Mevr. B.V. verworpen.
B.V. klaagt over een gebrek aan volledig en grondig strafonderzoek onderzoek. Zij beroept zich hierbij op artikel 3(verbod van onmenselijke of vernederende behandeling) en op artikel 13 (recht op het toegang tot de rechter) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Mevrouw B.V. klaagt over een gebrek aan volledig en grondig onderzoek en tekent geen beroep aan tegen de vrijspraak wegens de verkrachting en aanranding van de eerbaarheid (hetgeen zij in deze procedure overigens niet zou kunnen.
Zij roept tevens de schending in van artikel 6, § 1 (recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn).
Het hof te Straatsburg stelt haar in het gelijk.