Uittreksel uit strafwetboek
Oud Art. 379. Strafwetboek (in de versie voorafgaand aan de wet van 21 februari 2022) Hij die een aanslag tegen de zeden pleegt doordat hij, ten einde eens anders driften te voldoen, de ontucht, het bederf of de prostitutie van een minderjarige van het mannelijke of vrouwelijke geslacht opwekt, begunstigt of vergemakkelijkt, wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijfentwintigduizend euro.
Hij wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijftigduizend euro, indien de minderjarige geen volle zestien jaar oud is.
De straf is opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar en geldboete van duizend euro tot honderdduizend euro, indien de minderjarige geen volle veertien jaar oud is.
Het begrip ontucht omvat gedragingen van grove zinnelijkheid en onzedelijkheid in de brede zin die maatschappelijk als buitensporig worden beschouwd, onder meer rekening houdend met de leeftijd van de betrokkene.
Het begrip bederf slaat op het gevolg dat dergelijke handelingen hebben of kunnen hebben voor de seksualiteitsbeleving van de betrokkene, zonder dat hierbij is vereist dat het bederf ook effectief tot stand is gekomen.
Het begrip prostitutie behelst tenslotte elke seksuele handeling tegen betaling verricht waarbij fysiek contact tot stand wordt gebracht tussen personen dat gericht is op een seksuele beleving in hoofde van diegene die de handeling verlangt.
Evenwel vereist de toepassing van artikel 379 van het Strafwetboek de aanwezigheid van een bijzonder opzet erin bestaande dat de dader handelt met het opzet de driften van een ander persoon te voldoen. (vgl. Cass. 22 mei 2001, Arr. Cass. 2001, 972; F. Hutsebaut, "Kinderpornografie in het Belgisch strafrecht", T. Strafr. 2000, 189)
De andere persoon kan evenwel de betrokken minderjarige zelf zijn.
Vanaf het moment dat een dader berichten verstuurt aan de minderjarigen die aanzetten tot ontucht onder meer misbruik te maken van de ontluikende seksuele belangstelling was is er begin van uitvoering van het misdrijf. Te dezen is het telkenmale ten gevolge van externe omstandigheden dat zijn pogingen niet hun volle uitwerking hebben gekregen.
De minderjarige, waarvan sprake is in artikel 379 Sw, wordt daarbij aangezien als ‘een ander' in de zin van dit artikel (zie en vgl. Cass. 08/09/1992, Arr. Cass., 1991-1992, 1082; navolgbaar). Uit het concrete feitenmateriaal kan afgeleid dat de dader mede handelde teneinde de driften van de minderjarige slachtoffers te voldoen. Hij speelde als meerderjarige in op de seksuele nieuwsgierigheid die reeds bij pubers aanwezig is om hen te prikkelen en hen ertoe te bewegen over te gaan tot aanrakingen en vergaand maatschappelijk seksueel afkeurenswaardig gedrag.
Let wel (update):
De wet van 21 maart 2022 met betrekking tot het seksueel strafrecht herformuleert tal van bepalingen in het strafrecht inzake seksuele misdrijven.
Klik hier voor de tekst van het wetsontwerp met memorie van toelichting
Wettelijke bronnen:
Wet houdende wijzigingen aan het Strafwetboek met betrekking tot het seksueel strafrecht (klik hier)
Uittreksel uit het strafwetboek: Misdrijven tegen de seksuele integriteit, het seksueel zelfbeschikkingsrecht en de goede zeden: (klik hier)