Samenvatting
Een hindernis – vast of bewegend – is slechts niet te voorzien wanneer haar aanwezigheid zo plots, zo onverwacht en zo dichtbij opduikt dat zij noodzakelijk moet ontsnappen aan de verwachtingen van ieder normaal voorzichtig en oplettend bestuurder én dat zij door deze laatste ook niet kon vermeden worden door te stoppen, te vertragen of uit te wijken zonder gevaar voor hem of derden. Uiteraard mag de bestuurder die de onvoorzienbaarheid inroept aan het niet tijdig kunnen waarnemen zelf geen schuld hebben door eigen fout, nalatigheid of gebrek aan vooruitzicht.
De fout van een ander kan immers nooit de rechtvaardiging zijn voor de eigen fout. Het onvoorzienbaar karakter van een hindernis mag evenmin afgeleid worden uitsluitend uit het feit dat de andere weggebruiker een fout heeft begaan.
Een bestuurder is slechts ontheven worden van iedere aansprakelijkheid wanneer deze aantoont dat het opdagen van de fietser niet te voorzien was of dat diens rijgedrag de bestuurder daadwerkelijk in diens normale of redelijke verwachtingen heeft kunnen verschalken, der wijze deze zich in een overmacht situatie bevond. De beoordeling hiervan dient te gebeuren in functie van de begeleidende concrete omstandigheden en de feitelijke situatie.
Wanneer een straat en de gelijknamige zijwegel van deze straat zicht haaks ten opzichte van elkaar situeren waardoor partijen op een asymmetrische wijze met elkaar in aanrijding zijn gekomen kan er sprake zijn van een uiterst beperkte zichtbaarheid wanneer zulks gecombineerd is met lintbebouwing en een gebrek aan verkeerssignalisatie en een hoekgevel waardoor elk zicht op het voorrang hebbend verkeer wordt ontnomen.
Wanneer de zichtbaarheid op de verkeerssituatie quasi nihil is kan een beklaagde in deze omstandighedenonmogelijk veronderstellen dat deze zou geconfronteerd worden met een kruispunt en voorranghebbend verkeer.
Derhalve dient de rechtbank aan te nemen dat beklaagde in diens normale en redelijke verwachtingen werd misleid ingevolge deze ongewone verkeerssituatie en deze onmogelijk kon voorzien of inschatten dat deze zij zou geconfronteerd worden met een kruispunt en voorranghebbend verkeer, derwijze dat betrokken bestuurder zich in een overmachtsituatie bevond.
Preview
Corr. Dendermonde 1 april 2008 [...] Beroepsgrieven en beoordeling In termen van pleidooien vraagt beklaagde-appellante de vrijspraak opgrond van de overweging dat het voor haar totaal onmogelijk was “te voorzien dat er uit een niet gesignaliseerde, zelfs niet merkbare zijwegel een fietser met een hoge snelheid zou komen afrijden”en zij aldus in haar redelijke verwachtingen werd bedrogen. Overigens zou de komst van de fietser niet alleen niet zichtbaar, doch ook niet voorzienbaar geweest zijn gelet op het onaangepast rijgedrag van de fietser (zonder te vertragen en met een hoge snelheid,gebruikmakende van een MP3-speler). Verder benadrukt zij dat de penale schets gevoegd in het strafdossier niet in overeenstemming zou zijn met de werkelijke verkeerssituatie vermits het voetpad ter plaatse slechts één meter in plaats van drie meter zou bedragen. De burgerlijke partijen daarentegen beroepen zich op hun voorrangsrecht en zijn van oordeel dat ieder normaal voorzichtig en aandachtig bestuurder – ondanks de beperkte zichtbaarheid – rekening zou gehouden hebben met het voorrangsgerechtigde verkeer. In hoofde van de fietser zou er geen enkele fout weerhouden kunnen worden vermits ...