Er bestaat geen absoluut "recht" op hoger beroep in die zin dat elke beslissing vatbaar is voor hoger beroep. In een belangrijk aantal gevallen wordt het recht op hoger beroep uitgesloten of beperkt.
Zo kan onder meer geen beroep worden aangetekend tegen "beslissingen van inwendige aard". Eens er een duidelijke berusting is tussengekomen in een vonnis kan evenmin beroep worden aangetekend (art. 1044-1045 Ger. W.). Tegen een "akkoordvonnis" (art. 1043, tweede lid Ger. W.) staat evenmin beroep open. Tegen een verstekvonnis kan zowel hoger beroep of verzet worden aangetekend. Let wel hoger beroep is niet mogelijk tegen een verstekvonnis waartegen verzet is aangetekend ("Electa una via, non datur recursus ad alteram").
Er staat verder geen hoger beroep open tegen een vonnis waarbij de overlegging van een stuk wordt bevolen (art. 880, tweede lid Ger. W.), en tegen een beslissing over de aanvraag tot heropening van de debatten (art. 776). Een belangrijk aantal zaken worden gelet op hun geringe waarde in "laatste aanleg" gewezen (art. 617-621).
De vrederechter doet uitspraak in laatste aanleg over alle vorderingen waarvan de waarde het bedrag van 5.000 euro niet overschrijdt. Daarbij moet worden gekeken naar de vordering zoals deze werd gesteld in de laatste syntheseconclusie die voor de vrederechter werd genomen. Maar de vatbaarheid voor hoger beroep en dus de aanleg wordt niet allen bepaald door de eisen en vorderingen van de eisende partij.
Om de aanleg te bepalen moet in overeenstemming met artikel 620 gerechtelijk wetboek, ook rekening gehouden met de ingestelde tegeneisen en met artikel 619 gerechtelijk wetboek dat bepaalt dat bij gebrek aan waardeerbaarheid van het geschil, de uitspraak in eerste aanleg gebeurt.
In dit geval zal vooreerst dienen bepaald te worden of de verwerende partij wel degelijk een formele tegeneis heeft gesteld op grond van een materiële aanspraak om een veroordeling te vorderen ten aanzien van de eisende partij in het geding. Anders is het met een verweer ten gronde waarbij een verwerende partij de materieelrechtelijke aanspraken van een eisende partij gaat betwisten, weze het het voorwerp of de oorzaak van de ingestelde eis.
Zo zal het voor recht laten zeggen op tegeneis dat een beslissing van een overheid die invloed heeft op de hoofdeis van onwaarde dient verklaard te worden wegens bv. strijdigheid aan de grondwet geen tegeneis uitmaken met gevolgen inzake de mogelijkheid tot hoger beroep. Zie rechtbank eerste aanleg Antwerpen, 7 april 2009, NJW 2010, N° 221, pagina 328 met noot.
Het principe van de dubbele aanleg wordt niet in het minst verder beperkt door de verruimde devolutieve werking van het hoger beroep. Het hoger beroep tegen een eindvonnis of tegen een vonnis alvorens recht te doen maakt het geschil zelf aanhangig bij de rechter in hoger beroep.
Deze verwijst de zaak enkel dan alleen dan naar de eerste rechter terug indien hij, zelfs gedeeltelijk, een in het aangevochten vonnis bevolen onderzoeksmaatregel bevestigt. Een en ander werd vastgelegd in artikel 1068 Ger. W. waardoor in geval van beroep in beginsel de volledige zaak wordt onttrokken aan de eerste rechter.
Dit geldt zelfs wanneer de eerste rechter nog geen volledige uitspraak heeft gedaan, zelfs wanneer die zaak nog bij hem aanhangig is (dus in geval van hoger beroep tegen een tussenvonnis). Meer zelfs, wanneer in hoger beroep het vonnis van de eerste rechter nietig wordt verklaard, zal de rechter in graad van beroep in laatste aanleg uitspraak doen, zelfs voor die geschilpunten die aan de rechter in eerste aanleg niet eens werden voorgelegd.
Hoger beroep: grondrecht, algemeen rechtsbeginsel ?
Het hoger beroep, maakt geen grondrecht uit. Artikel 6 EVRM kent evenmin een recht op dubbele aanleg toe in burgerlijke zaken ook niet impliciet, en ook niet voor strafzaken; is echter hoger beroep mogelijk, dan moet dit aan de eisen van art. 6 EVRM voldoen. In dezelfde zin zegde het Belgische Arbitragehof (Arbitragehof nr. 2/2002 van 9 januari 2002).:
"Wanneer de wetgever [...] in het rechtsmiddel van hoger beroep voorziet, moet hij daarbij een eerlijk verloop van de procedure waarborgen.
Het recht op toegang tot de rechter, dat een onderdeel is van het recht op een eerlijk proces, kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden, met name wat betreft het instellen van een rechtsmiddel. Die voorwaarden mogen echter niet ertoe leiden dat het recht op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast. Dit zou het geval zijn wanneer de beperkingen geen wettig doel nastreven of indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel."
Algemeen wordt dan ook gesteld dat het recht op hoger beroep geen algemeen rechtsbeginsel uitmaakt, ten ware men het begrip algemeen rechtsbeginsel op een eigenzinnige wijze gaat definiëren.