In de leer mbt het causaal verband tussen fout en schade onderscheidt men:
• de adequatieleer: alleen de belangrijkste oorzaak tot de schade wordt weerhouden (tegenover de in België toegepaste equivalentieleer)
• de equivalentieleer: oorzaak (die tot aansprakelijkheid leidt) is iedere gebeurtenis zonder dewelke de schade zoals zij zich in concreto voordeed, niet zou hebben plaatsgevonden. Anders gesteld: elke fout of nalatigheid, die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, geeft aanleiding tot aansprakelijkheid, ongeacht haar zwaarte of haar relatief belang in het tot stand komen.
Elke fout wordt gelijk geacht en is volgens de equivalentieleer equivalent.
Hiertoe wordt de bij onderzoek van de respectievelijke fouten de hypothetische logische test gedaan, bestaande uit de vraag: "had de schade zich (ook) voorgedaan indien de in aanmerking te nemen fout zich NIET had voorgedaan. Dit is de conditio sine qua non-test. of "voorwaarde zonder dewelke niet".
Deze equivalentieleer werd door de rechtsleer en de rechtspraak gerelativeerd door onder meer onderscheid te maken tussen tussen aanleiding en oorzaak, tussen middellijke en onmiddellijke oorzaak en de vereiste dat schade het noodzakelijk gevolg moet zijn van de fout.
Zie BOCKEN, H., ,Enkele hoofdthema's van de causaliteitsproblematiek", T.B.B.R., 1988,274-277, nr. 6-15 en van VAN QUYKENBORNE, M, De oorzakelijkheid in het recht van de burgerlijke aansprakelijkheid, Antwerpen, Elsevier, 1972, 249:.
In 1934 ontwikkelt Henri De Page de verbrekingsleer, die hij in de erop volgende decennia verder uitwerkt:
De verbrekingsleer stelt:
1. Het oorzakelijk verband moet een noodzakelijk karakter hebben, dit impliceert dat het feit dat als fout aanzien wordt, zonder tussenkomst van andere oorzaken, noodzakelijk de schade veroorzaakt moet hebben zoals ze zich in concreto heeft voorgedaan.
2. Het noodzakelijk karakter valt weg wanneer er tussen de fout en de schade zich een eigen juridische oorzaak bevindt die de schade rechtvaardigt.
3. Op een gegeven ogenblik moet men een al te lange ketting van oorzaken doorknippen teneinde te vermijden dat de equivalentieleer onbillijk of absurd zou worden, waardoor bepaalde fouten die op hun beurt andere en dan weer andere fouten hebben veroorzaakt, buiten beschouwing kunnen gelaten. Aldus wordt de strengheid van de equivalentietheorie gemilderd en kan er geflirt worden met de adequatietheorie (DE PAGE, H., ,La relation causale en matière de responsabilité civile", R.C.J.B., 1955,193).
In de bijdrage licht de auteur de rechtspraak toe die De Page inspireerden, evenals de kritiek op zijn leer en de rechtspraak die expliciet de verbrekingsleer van DE PAGE volgde, niet in het minst door het hof van cassatie (Cass., 28 april1978, R. W., 1978-79, 1695-1709, met conclusies eerste adv.-gen. DUMON en R.C.J.B., 1979, 261-263 en R.G.A.R., 1979, 10101, noot MALHERBE, P).
Zie ook: Cass., 7 maart 1979, R.·w., 1978-79, 2663- 2667 en Arr. Cass., 1978-79, 796).
In haar arrest van 26 september 1979 (Cass., 26 september 1979, Arr. Cass., 1979-80, 106-107, met noot en R.G.A.R., 1982, nr. 10431, met noot. Zie ook Cass., 30 april 1980, R. W., 1981-82, 26), breidde het Hof van Cassatie de verbrekingsleer uit tot de contractuele aansprakelijkheid.
De verbrekingsleer poogde de onbillijke gevolgen van de equivalentieleer te temperen. Maar al vlug werd vastgesteld dat de onderbrekingsleer zelf tot onbillijkheid aanleiding gaf. Door toepassing van de verbrekingsleer had de familie van een overleden brandweerman geen verhaal tegen hij die fout had bij het ontstaan van de brand, omdat de gemeente de taak had brand te bestrijden met de risico's die hieraan verbonden zijn.
Tal van andere voorbeelden inspireerden het Hof van Cassatie om niet onverkort de verbrekingsleer meer toe te passen.
Voor de evolutie in de rechtspraak zie:
• Cass., 4 mei 1982, R.W., 1982- 83, 2697 en B.F.E., 1982, 47, met noot;
• Cass., 28 september 1982, R.G.A.R., 1985, nr. 10864, Pas., 1983, I, 134 en Arr. Cass., 1982-83, 149;
• Cass., 28 februari 1984, R. W., 1984-85, 415 en Pas., 1984, I, 744;
• Cass., 4 september 1984, R. W., 1984-85, 2414, Pas., 1985, I, 2 en Arr. Cass., 1984-85, 2;
• Gent, 27 mei, 1983, R. W., 1983-84, 1087, noot VAN DORPE, L.;
• Corr. Mechelen, 19 december 1986, R. W., 1988-89, 234;
• Rb. Veurne, 5 maart 1987, B.F.E., 1988, 17;
• Cass., 28 juni 1991, R. W., 1991-92, 776;
• VAN DORPE, L., ,Onderbreking van causaal verband door een eigen juridische oorzaak", R.G.A.R., 1984, 10714, nr. 41;
• VAN DORPE, L., ,Herstelplicht bij schade toegebracht aan nutsbedrijven", R. W., 1983-84, 1088-1091.
• Cass., 17 mei 1983, Pas., 1983, I, 1043;
• JANSSENS-DE BISTHOVEN, B. Conclusies onder Cass., 13 april1988", Pas., 1988, I, 954-955, nr. 41-44.
• Zie ook Rb. Bergen, 10 november 1987, J.T., 1988, 31.
• Cass., 15 maart 1985, R. W., 1984-85, 2617, noot VAN QUICKENBORNE, M., Pas., 1985, I, 878, Arr. Cass., 1984-85, 972 en J.T., 1986, 8.
Het leek of het Hof van Cassatie de onderbrekingsleer had afgezworen, maar de Franstalige afdeling van het Hof van Cassatie leek dan weer vast te houden aan de verbrekingsleer in haar arrest van 28 juni 1984 (Cass., 28 juni 1984, J.T., 1984, 618, R.C.J.B., 1986, 651, noot VAN QUICKENBORNE, M. en Pas., 1984, I, 1313).
De Cassatie-uitspraak die afstand deed van de verbrekingsleer betekent niet het hernemen van de zuivere equivalentieleer, zonder nuancering.
Het Hof verschuift het causaal onderzoek naar het al dan niet vergoedbaar karakter van de schade.
Immers, een wettelijke of contractuele verplichting kan met zich meebrengen dat er geen vergoedbare schade is omdat het de bedoeling van de wetgever of partijen is dat het slachtoffer van de onrechtmatige daad steeds de gemaakte kosten blijft dragen.
Toegepast op het voorbeeld van de brandweerman, houdt zulks in dat hij die door een fout een brand veroorzaakte, niet gehouden is tot vergoeding van de schade die een gewonde brandweerman opliep, omdat het statuut van brandweerman precies instaat ter volledige compensatie van die schade.
Equivalentieleer en verbrekingsleer, leken aldus vervangen door de leer van de vergoedbare schade.
De leer van de vergoedbare schade
1. Wanneer wet of het contract duidelijk bepalen wie de schade moet dragen, dan is deze persoon of instantie, mlet uitsluiting van hij door wiens fout de schade is veroorzaakt, gehouden tot vergoeding.
2. Wanneer wet of contract niets voorzien, dient de rechter in dat geval in concreto beoordelen wat de bedoeling van de partijen of de wetgever was.
Maar is de verbrekingsleer wel verlaten?
In haar arrest van 13 april 1988 (Cass., 13 april 1988, Pas., 1988, I, 943-962, met conclusies adv.-gen. JANSSENS DE BISTHOVEN, B., J. T., 1988, 649, met conclusies adv.-gen. JANSSENS DE BISTHOVEN, B., Jur.Liege, 1988, 764, noot HENRY, P. en T.B.B.R., 1988, 436, noot DELVOIE, G) stelt het Hof van Cassatie dat de verbrekingsleer nooit verlaten werd maar enkel aangevuld en getemperd. de onderbrekingsleer werd getemperd worden door de aard van de verplichting tot vergoeding van de schade.
Als de verplichting van de schadelijder slechts subsidiair is ten overstaan van diegene van de dader dan wordt het causaal verband niet onderbroken.
Het Hof van Cassatie stelde in haar arrest van 13 april 1988:
"... dat in de regel het oorzakelijk verband verbroken wordt wanneer tussen de fout en de schade een eigen juridische oorzaak ingrijpt zoals een verplichting uit een wet of een reglement, die op zichzelf voldoende is om de uitvoering te verantwoorden.
Overwegende dat zulks nochtans met name niet het geval is wanneer die verplichting secundair is ten opzichte van de op
de dader van een misdrijf of van een oneigenlijk misdrijf rustende verplichting om een door zijn toedoen ontstane toestand die niet mag blijven voortduren, te doen ophouden".
Het Parket-Generaal concludeerde door onderscheid te maken tussen drie verschillende gevallen:
1. De gevallen waar de wet de dader van de fout verplicht een einde te maken aan de gevolgen van zijn fout en daarbij de overheid uitdrukkelijk machtigt om, bij nalatigheid van de dader, de fout te herstellen in zijn plaats en op zijn kosten.
In dit geval hoeft de overheid geen beroep te doen op art. 1382-1383 B.W. aangezien de wettekst in een eigen vorderingsrecht
voorziet.
2. De wet verplicht de dader verplicht zijn fout te herstellen, maar voorziet niet in een vorderingsrecht voor de overheid om haar gemaakte kosten terug te vorderen.
In dit geval is een beroep op de artikels 1382-1383 B.W. mogelijk en wordt het oorzakelijk verband niet onderbroken worden omdat de plicht van de overheid slechts subsidiair is.
3. De wet voorziet niet in een herstellingsplicht voor de dader en derhalve ook niet voor de overheid.
In dit geval is optreden van de overheid subsidiair omdat het eigenlijk een algemeen principe is dat iedere dader gehouden is zijn eigen fout te herstellen.
Het Parket-Generaal van het Hof van Cassatie stelt in dit haar conclusie dat het noodzakelijk is en in het belang van de rechtszekerheid dat de onderbrekingsleer blijft gelden, omdat noch de equivalentieleer, noch de constructie van de vergoedbare
schade, noch de constructie van de risicodragers een algemene regel kunnen uitwerken die van toepassing is op elke situatie van het recht, hetgeen wei mogelijk is met de onderbrekingsleer.
De auteur bespreekt verder de kritiek op de conclusie van het Parket-Generaal en het arrest van het Hof van Cassatie.
Maar hoe zit het nu eigenlijk?
Deze bijdrage toont aan dat recht in beweging is, een denkproces dat steeds naar verdieping zoekt en uiterste diepgang, kennis en creativiteit vergt die in geen vaste, onveranderbare waarheid kan worden gevat.
Advocaten nemen standpunten in, onderbouwen deze en rechters oordelen.