De auteur bespreekt het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens Howald Moor e.a. t/ Zwitserland (11 maart 2014, nrs. 52067/10 en 41072/11)
In dit arrest worden de verjaringsregels in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht op de proef gesteld.
Het EHRM bevestigt dat het bestaan van de absolute verjaringstermijn een schending van het recht op toegang tot de rechter krachtens art. 6 EVRM uitmaakt in situaties waarin lichamelijke schade slechts objectief kenbaar wordt nadat deze verjaringstermijn is verstreken.
• S. Somers, “Verjaring in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht vanuit mensenrechtelijk perspectief”, RW 2011-12, (1742) 1758 e.v.)
Inmiddels werd de wet aangepast door de wet van 5 mei 2019 tot verbetering van de schadeloosstelling voor asbestslachtoffers.
Nieuwe verjaringstermijn met terugwerkende kracht in het voordeel van de slachtoffers:
In art. 10 van de wet van 5 mei 2019 tot aanpassing van de programmawet van 27 december 2006 werd daartoe volgende bepaling ingeschreven:
«Een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar begint te lopen vanaf de dag volgend op die waarop de onderhavige wet in werking treedt voor de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels of het overlijden, indien:
1. het feit waardoor de ziekte is veroorzaakt, zich heeft voorgedaan voor de inwerkingtreding van deze wet;
2. de aansprakelijke persoon de ziekte opzettelijk, zoals omschreven door artikel 125, § 2, tweede lid van de programmawet (I) van 27 december 2006, heeft veroorzaakt, en
3. het slachtoffer en zijn rechthebbenden vóór de inwerkingtreding van deze wet kennis hebben gekregen van de schade voortvloeiend uit lichamelijk letsel of het overlijden, maar hun rechtsvordering tot vergoeding van deze schade op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet reeds was verjaard.»