Uittreksel uit het Oud BW in de oorspronkelijke versie:
Art. 918. De waarde in volle eigendom van de goederen die aan een van de erfgerechtigden in de rechte lijn vervreemd zijn, hetzij met last van een lijfrente, hetzij met afstand van het kapitaal, of met voorbehoud van het vruchtgebruik, wordt toegerekend op het beschikbaar gedeelte; en het overschot, indien er een is, wordt in de massa ingebracht.
Deze toerekening en deze inbreng kunnen niet worden gevorderd door de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent en die in deze vervreemdingen hebben toegestemd, noch in enig geval door de erfgerechtigden in de zijlijn.
Dit tweede lid van art. 918 BW biedt de mogelijkheid tot een familiale schikking waarbij de erflater reeds bij zijn leven een bepaalde erfgenaam in de rechte neerdalende lijn kan bevoordelen, terwijl de overige toestemmende reservataire erfgenamen hierop geen erfrechten meer kunnen laten gelden
Deze vormvrije (mogelijk stilzwijgende) toestemming, moet om geldig te zijn, niet bij de vervreemding zelf worden gegeven. De toestemming kan ook achteraf. Zij kan door alle middelen van recht worden bewezen.
Deze toestemming/deze afstand van recht moet echter klaar, duidelijk en zeker zijn, nu deze niet kan worden vermoed. Zo zal de enkele aanwezigheid bij of de loutere tussenkomst in de bedoelde akte niet noodzakelijk als een dergelijke toestemming kunnen worden geïnterpreteerd. Er mag aldus geen twijfel over bestaan dat de betrokken reservatairen aan hun toestemming deze draagwijdte hebben willen geven
Inmiddels is deze bepaling evenwel gewijzigd:
Art. 918.[1 § 1. De inkorting van schenkingen kan niet worden gevraagd door de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent die verzaakt hebben aan de vordering tot inkorting van de desbetreffende schenking, door middel van een eenzijdige verklaring, in de schenkingsakte of naderhand. De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn van overeenkomstige toepassing op deze verzaking, onverminderd het eenzijdig karakter van de verzaking.
De erfgenamen die hebben verzaakt aan de vordering tot inkorting kunnen geen voordeel meer genieten van de inkorting die door anderen zou worden gevraagd.
§ 2. Niettegenstaande de verzaking aan de vordering tot inkorting bedoeld in paragraaf 1, wordt de waarde van de goederen die het voorwerp uitmaken van de schenking opgenomen in de massa bedoeld in artikel 922.
De verzaking aan de vordering tot inkorting kan niet tot gevolg hebben dat de andere giften een grotere inkorting zouden ondergaan dan de inkorting die zij zouden hebben ondergaan bij afwezigheid van dergelijke verzaking.
§ 3. De verzaking aan de vordering tot inkorting heeft, in voorkomend geval, geen uitwerking ten aanzien van de voor inbreng vatbare aard van de schenking.
§ 4. [2 ...]2]1
----------
(1)<W 2017-07-31/25, art. 52, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(2)<W 2018-07-22/01, art. 67, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>