De bijdrage bespreekt kritisch de inhoud van de eed.
De auteur stelt de vraag in hoeverre de getrouwheid aan de Koning de onafhankelijkheid van het beroep van advocaat niet aantast.
De gehoorzaamheid aan de grondwet en de wetten van het Belgisch volk is volgens de auteur voorbijgestreefd nu deze wetten op zich in vraag kunnen gesteld worden zelfs door de advocaat onder meer voor het grondwettelijk hof dan wel als strijdig met de internationale verdragen.
De auteur stelt de vraag of de eerbied aan het gerecht en de openbare overheid, eigenaardig overkomt wanneer deze laatsten niet diezelfde eerbied dienen te betuigen.
De eerbied dient begrepen te worden als correctheid en hoffelijkheid, doch niet als onderdanigheid. De advocaat is dienaar van het recht en niet van de rechtbank.
De auteur stelt de meeste vragen over de verplichting geen zaak te aanvaarden die niet geacht wordt rechtvaardig te zijn. Mag een advocaat dan wel de vrijspraak pleiten op welke gronden ook wanneer hij overtuigd is van de schuld van zijn cliënt? Mag hij proberen de verjaring te bereiken, Mag hij proceduremiddelen aanwenden? Deze vragen worden als vanzelfsprekend positief beantwoord, maar staan inhoudelijk haaks op de advocateneed.
De auteur besluit dat de formulering van de eed verouderd en niet werkzaam is en stelt zelfs dat de eed kan herleid worden tot "ik beloof braaf te zullen zijn". Welnu een advocaat moet niet braaf zijn. Zelfs niet geliefd. Een advocaat mag gevreesd worden en verdient respect als voorvechter van het recht..
De auteur stelt als moderne nieuwe eed formule voor:
"Ik zweer als advocaat mijn taken waardig, gewetensvol, in onafhankelijkheid en rechtschapen uit te voeren".
Nu heel wat advocaten in groepsverband werken waarbinnen een hiërarchie heerst dient het begrip onafhankelijkheid met de nodige omzichtigheid gedefinieerd. We hebben immers advocaten die loco optreden, als medewerker optreden van een dominus litis, in los teamverband een zaak behartigen waarbij een advocaat de leiding van de verdediging opneemt...