Bevoegdheden van het Grondwettelijk HOF (vroegere benaming: Arbitragehof )
Referentienormen
Het grondwettelijk hof heeft de bevoegdheid de overeenstemming na te gaan van de wetgevende normen met de regels die waren opgelegd in of krachtens de Grondwet.
Het grondwettelijk hof is daarnaast bevoegd werd om de naleving te waarborgen van artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, die borg staan voor het gelijkheidbeginsel, het non-discriminatiebeginsel en het beginsel van gelijkheid inzake onderwijs. Deze bevoegdheid wordt uitgebreid tot artikelen 182 en 191 met betrekking tot respectievelijk de wijze waarop het leger wordt aangeworven en het stelsel dat van toepassing is op vreemdelingen die zich op Belgisch grondgebied bevinden, alsook van de hele titel II van de Grondwet met betrekking tot de openbare vrijheden.
Inzake de referentienormen heeft het grondwettelijk hof het recht om een wetgevende norm te vernietigen die een grondwettelijke bepaling schendt waarvan het niet de controle waarborgt, voor zover deze schending gecombineerd kan worden met het gelijkheids- en het non-discriminatiebeginsel.
Gecontroleerde normen
Het grondwettelijk hof heeft slechts de bevoegdheid om toezicht uit te oefenen ten opzichte van wettelijke normen. De administratieve en gerechtelijke rechtsmachten hebben de bevoegdheid om de wettelijkheid te onderzoeken van de maatregelen die getroffen werden in uitvoering van deze wetgevende normen (koninklijke en ministeriële besluiten, besluiten van de gewestelijke en gemeenschapsregeringen, provinciale en gemeentelijke reglementen en andere individuele administratieve beslissingen).
2. Procedure
De procedure wordt geregeld door de bijzondere wet van 6 januari 1989. zie wet op het arbitragehof
Geschillen tot vernietiging
Hoedanigheid: Elke natuurlijke of rechtspersoon, met privaatrechtrechtelijk of publiekrechtelijk karakter, kan bij het grondwettelijk hof een beroep tot vernietiging indienen, op voorwaarde dat hij zijn belang aantoont. Dit betekent dat de toestand van deze persoon rechtstreeks en ongunstig door de bestreden norm beïnvloed zou kunnen worden.
Termijn: Het beroep tot vernietiging moet worden ingediend binnen een termijn van zes maanden na de publicatie van de norm van wetgevende aard in het Belgisch Staatsblad, ongeacht of deze norm al dan niet van kracht geworden is. Er is geen termijn mbt prejudiciële vragen (zie hierna).
Opheffing: Aan het Hof kan ook verzocht worden de bestreden norm op te heffen wanneer een risico kan aangetoond worden van een moeilijk te herstellen, ernstig nadeel, dat door de bestreden norm veroorzaakt zou kunnen worden.
Gevolgen: Een vernietigingsarrest brengt de vernietiging met zich van de aangevochten norm en dit met terugwerkende kracht. De norm wordt verondersteld nooit te hebben bestaan. De norm die voordien van toepassing krijgt opnieuw toepassing. Het grondwettelijk hof kan de gedeeltelijke vernietiging uitspreken en kan de terugwerkende kracht ervan kan beperken.
Daden van administratieve overheden die op basis van de geannuleerde bepaling gesteld werden, worden geacht steeds ongegrond te zijn geweest. Om de onwettigheid ervan te laten vaststellen dienen zij evenwel het voorwerp uit te maken van een administratief of gerechtelijk beroep.
Vonnissen en arresten die op de vernietigde norm gebaseerd zijn en die niet meer vatbaar zijn voor beroep, kunnen vernietigd worden mits het instellen van een procedure tot intrekking, die binnen de zes maanden na de publicatie van het vernietigingsarrest in het Belgisch Staatsblad dient ingesteld.
Prejudicieel geschil
Elk Hof, rechtbank of administratief college kan een prejudiciële vraag aan het grondwettelijk hof te stellen, het weze op initiatief, het weze op verzoek van een van de partijen en dit omtrent de eerbiediging door een wetgevende norm van de bepalingen die het Hof moet controleren.
De vraag dient echter niet aan het grondwettelijk hof voorgelegd:
wanneer het grondwettelijk hof reeds uitspraak gedaan heeft over een vraag of een beroep met hetzelfde voorwerp;
wanneer de rechter oordeelt dat het antwoord op de vraag niet absoluut noodzakelijk is om zijn beslissing te treffen;
wanneer hij oordeelt dat de norm duidelijk geen schending inhoudt van de bepalingen waarvan het Hof de naleving moet waarborgen;
wanneer de eis onontvankelijk is om procedurele redenen die gehaald worden uit normen die zelf niet het voorwerp vormen van de prejudiciële vraag.
Gevolgen:
Een arrest dat de ongeldigheid vaststelt van een norm, houdt het verbod in voor de rechter deze norm toe te passen, zonder dat de norm zelf hierdoor ophoudt verder te bestaan.
Eens de vraag gesteld en beantwoord door het grondwettelijk hof is een volgende rechter niet meer gehouden dezelfde vraag te stellen (Hof van Cassatie en de Raad van State, die de vraag wel opnieuw dienen te stellen).
Definiëring van het gelijkheidbeginsel:
"De grondwettelijke regels van gelijkheid en non-discriminatie sluiten niet uit dat een verschillende behandeling tussen de categorieën van personen ingesteld wordt voor zover ze berust op een objectief criterium en ze op redelijke wijze gerechtvaardigd is. Dezelfde regels verzetten zich overigens tegen een identieke behandeling, zonder enige redelijke rechtvaardiging, van categorieën van personen die zich in situaties bevinden die inzake de maatregel in kwestie essentieel verschillend zijn. Het bestaan van een dergelijke rechtvaardiging dient te worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de effecten van de bekritiseerde maatregel alsook met de aard van de principes in kwestie; het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden wanneer vastgesteld wordt dat er geen redelijke en evenredige verhouding bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel."
Samengevat:
- het gelijkheidsbeginsel verbiedt dat personen die zich in eenzelfde situatie bevinden, op verschillende wijze behandeld worden
- het gelijkheidsbeginsel verzet er zich tegen dat personen die zich in verschillende situaties bevinden, op dezelfde wijze behandeld zouden worden.
Wanneer het grondwettelijk hof zich vragen stelt over de grondwettelijkheid van een norm van wetgevende aard ten opzichte van het gelijkheidsbeginsel, gaat het in vier stappen tewerk.
Methodiek:
Het grondwettelijk hof zoekt uit of het bestreden onderscheid betrekking heeft op twee categorieën van personen die zich in vergelijkbare situaties bevinden en tracht vervolgens het doel van dit onderscheid te ontdekken, waarna de wettigheid van dit doel wordt onderzocht en wordt nagegaan of de maatregelen die door de betwiste norm gedragen worden, objectief gerechtvaardigd kunnen worden en geschikt zijn ten opzichte van het beoogde doel. Verder verifieert het tenslotte of er een evenredige verhouding bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.