Het vroegere begrip «problematische opvoedingssituatie» ( «POS»), is vervangen door het brede begrip «verontrustende situatie».
Een verontrustende situatie is een «situatie die de ontwikkeling van een minderjarige bedreigt doordat zijn psychische, fysieke of seksuele integriteit of die van één of meer leden van zijn gezin wordt aangetast of doordat zijn affectieve, morele, intellectuele en sociale ontplooiingskansen in het gedrang komen, waardoor het aanbieden van jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is» (
art. 2, 54o van het decreet van 12 juli 2013).
Middels deze ruime definitie kan vrijwillige jeugdhulpverlening op gang gebracht voor minderjarigen in een problematische thuissituatie, met voorkeur voor hulp buiten de jeugdrechtbank om.
Ouders of kinderen die daaraan behoefte hebben, kunnen «zorg op maat» krijgen, waarbij jeugdhulpverleners met een «grote mate van flexibiliteit» tegemoetkomen aan de «hulpvraag» (art. 5 van het decreet van 12 juli 2013). Of het nu gaat om vrijwillige of gedwongen hulp, ouders en kinderen moeten in voldoende mate worden betrokken bij de besluitvorming, om hun belangen te beschermen.
uittreksel uit het decreet:
HOOFDSTUK 8. - Gepast omgaan met verontrustende situaties
Afdeling 1. - Omgaan met verontrustende situaties in de jeugdhulpverlening
Art. 32. De jeugdhulp ondersteunt de individuele jeugdhulpaanbieders in het omgaan met verontrustende situaties. Als jeugdhulpaanbieders gemotiveerd inschatten dat ze zelf niet langer de ontwikkelingskansen of de integriteit van de minderjarige of van een of meer leden van het gezin waartoe de minderjarige behoort, kunnen vrijwaren, richten ze zich tot een gemandateerde voorziening als vermeld in afdeling 2, met behoud van de toepassing van artikel 458bis van het strafwetboek.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor met behoud van de toepassing van afdeling 2.
Afdeling 2. - De gemandateerde voorzieningen
Onderafdeling 1. - Het ondersteuningscentrum Jeugdzorg
Art. 33.§ 1. Er wordt een ondersteuningscentrum Jeugdzorg opgericht. Het ondersteuningscentrum vervult minstens de volgende opdrachten :
1° op hun verzoek consult verlenen aan jeugdhulpaanbieders en andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden in verontrustende situaties waar er een vermoeden is dat het aanbieden van jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is;
2° bij een aanmelding door jeugdhulpaanbieders of door andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden of na een kennisgeving door het openbaar ministerie, door de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, zijn vertrouwenspersoon of door een dienstverlener, verontrustende situaties onderzoeken en opvolgen als vermeld in artikel 34, 35, 36, 37, 38 en 41;
3° aan de magistraten die belast zijn met jeugdzaken, de waarborg verlenen dat daadwerkelijk jeugdhulpverlening wordt verleend in [
1 bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg aangemelde]
1 verontrustende situaties aan minderjarigen, hun ouders en, in bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg aangemeldevoorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken, in het belang van de minderjarige;
4° bij een verontrustende situatie de minderjarige doorverwijzen naar het openbaar ministerie in de gevallen, vermeld in artikel 39.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling, de werking en de vestigingsplaats van het ondersteuningscentrum, de intervisie en supervisie van de personeelsleden van het ondersteuningscentrum, alsook de wijze waarop zijn werking en de kwaliteit van zijn dienstverlening worden geëvalueerd.
----------
(
1)<DVR
2019-03-15/10, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2019>
Art. 34. Na een aanmelding door een jeugdhulpaanbieder of een andere persoon of voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt, onderzoekt het ondersteuningscentrum de verontrustende situatie van de minderjarige. Het onderzoek resulteert in een gemotiveerde beslissing over het al dan niet aanwezig zijn van de maatschappelijke noodzaak tot jeugdhulpverlening.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de aanmelding, het onderzoek, de beslissing en de kennisgeving van de beslissing. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van erkenning van andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden als aanmelder bij het ondersteuningscentrum.
Art. 35. Als volgens de beslissing, vermeld in artikel 34, jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is en als de lopende jeugdhulpverlening voldoende waarborgen biedt voor de ontplooiingskansen van de minderjarige, en de veiligheid van de minderjarige voldoende gewaarborgd is, wordt die jeugdhulpverlening voortgezet en volgt het ondersteuningscentrum de situatie.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.
Art. 36. Als volgens de beslissing, vermeld in artikel 34, jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is en als aan een van de volgende voorwaarden voldaan is, organiseert het ondersteuningscentrum voor de minderjarige rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening of als rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening ontoereikend is, via een aanmelding bij de toegangspoort, niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening :
1° er is geen jeugdhulpverlening meer georganiseerd;
2° de lopende jeugdhulpverlening op basis van de hulpvraag is niet meer relevant noch toekomstgericht;
3° er is geen hulpvraag aanwezig;
4° er is niet onmiddellijk passende jeugdhulpverlening beschikbaar.
De jeugdhulpverlening, georganiseerd conform het eerste lid, verloopt volgens de afspraken die het ondersteuningscentrum samen met de betrokken jeugdhulpaanbieder, de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving opstelt. De jeugdhulpaanbieders kunnen zich niet onttrekken aan de opvolging door het ondersteuningscentrum.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.
Art. 37. Telkens als dat nodig wordt geacht, en minstens halfjaarlijks worden de jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 35 en artikel 36, en de maatschappelijke noodzaak van die hulpverlening geëvalueerd, in overleg met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.
Art. 38. Op basis van de evaluatie, vermeld in artikel 37 :
1° kan de opvolging, vermeld in artikel 35, worden voortgezet of stopgezet of kan het ondersteuningscentrum optreden conform artikel 36;
2° kan de jeugdhulpverlening, georganiseerd conform artikel 36, worden voortgezet of gewijzigd of kan het ondersteuningscentrum, als de voorwaarden daarvoor vervuld zijn, overgaan tot de opvolging van de jeugdhulpverlening conform artikel 35.
Art. 39.In de volgende gevallen verwijst het ondersteuningscentrum de minderjarige door naar het openbaar ministerie :
1° als volgens de beslissing, vermeld in artikel 34, jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is, maar de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving geen gepaste jeugdhulpverlening vrijwillig aanvaarden;
2° als de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving weigeren mee te werken aan het onderzoek naar de maatschappelijke noodzaak.
[
1 Een doorverwijzing wordt voorafgegaan door een uitnodiging van het ondersteuningscentrum voor een gesprek tussen de personen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, de begeleidende consulent en de teamverantwoordelijke. Tijdens dat gesprek worden de minimale verwachtingen nogmaals besproken en wordt erop ingegaan hoe die bereikt kunnen worden. Het gesprek wordt al dan niet afgesloten met het akkoord van de personen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, met de minimale verwachtingen. Als er op het einde van het gesprek een akkoord is bereikt, wordt een engagementsverklaring opgemaakt en ondertekend door de personen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°]
1.
----------
(
1)<DVR
2019-03-15/10, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2019>
Art. 40. Een doorverwijzing naar het openbaar ministerie bevat minstens :
1° een beschrijving van de verontrustende situatie vanuit het belang van de minderjarige;
2° het standpunt van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de doorverwijzing naar het openbaar ministerie.
Art. 41. Na een kennisgeving door het openbaar ministerie, door de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, zijn vertrouwenspersoon of door een dienstverlener, gaat het ondersteuningscentrum na of er een vermoeden van maatschappelijke noodzaak is. Alleen als na onderzoek en na een gesprek met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving blijkt dat de maatschappelijke noodzaak tot jeugdhulpverlening niet kan worden uitgesloten, handelt het ondersteuningscentrum conform artikel 34 tot en met 39.
Onderafdeling 2. - Vertrouwenscentra kindermishandeling
Art. 42.§ 1. Met het oog op hulp- en zorgverlening bij kindermishandeling zijn er zes vertrouwenscentra kindermishandeling actief in het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad[
2 ...]
2.
De vertrouwenscentra kindermishandeling vervullen minstens de volgende opdrachten :
1° het onderzoeken van meldingen van kindermishandeling en vermoedens van kindermishandeling op verzoek van om het even welke persoon of instelling;
2° het verstrekken van gepaste jeugdhulpverlening aan minderjarige slachtoffers van kindermishandeling en hun gezin;
3° op hun verzoek consult verlenen aan jeugdhulpaanbieders en andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden in verontrustende situaties waar er een vermoeden is dat het aanbieden van jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is;
4° bij een aanmelding door jeugdhulpaanbieders of door andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden of na een kennisgeving door het openbaar ministerie, door de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, zijn vertrouwenspersoon of door een dienstverlener, verontrustende situaties onderzoeken en opvolgen;
5° aan de magistraten die belast zijn met jeugdzaken, de waarborg verlenen dat daadwerkelijk onderzoek en jeugdhulpverlening wordt verleend in [
1 bij het vertrouwenscentrum kindermishandeling aangemelde]
1 verontrustende situaties aan minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken, in het belang van de minderjarige;
6° bij een verontrustende situatie de minderjarige doorverwijzen naar het openbaar ministerie.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opdrachten en de werking van de vertrouwenscentra kindermishandeling, alsook de voorwaarden en de procedure voor de erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling. De Vlaamse Regering kan bijkomende opdrachten toekennen aan de vertrouwenscentra kindermishandeling.
§ 3. Artikel 34 tot en met 41 zijn van overeenkomstige toepassing op de vertrouwenscentra kindermishandeling bij de uitvoering van hun opdrachten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 4° en 6°, van dit artikel.
----------
(
1)<DVR
2019-03-01/38, art. 22, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2019>
(
2)<DVR
2019-03-15/10, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2019
Art. 43. Een onderzoek van de situatie van een minderjarige door een vertrouwenscentrum kindermishandeling sluit de interventie van het ondersteuningscentrum in die situatie uit, en omgekeerd.
De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels voor de samenwerking, afstemming en doorverwijzing tussen het ondersteuningscentrum en de vertrouwenscentra kindermishandeling.